Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0185/TP, 14 mei 2004, beroep
Uitspraakdatum:14-05-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/185/TP

betreft: [klager] datum: 14 mei 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 29 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. N.A. Heidanus, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N.A. Heidanus om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 29 januari 2004 verlengd tot en met 27 april 2004.

2. De feiten
Klager is bij rechterlijke uitspraak die d.d. 21 juni 2003 onherroepelijk is geworden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan d.d. 2 augustus 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid teArnhem.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wenst niet akkoord te gaan met het feit dat hij zo lang op plaatsing in een tbs-kliniek moet wachten. De ingangsdatum tbs is substantieel vertraagd door het appèl van klager.Gezien deze omstandigheden is het redelijk dat wordt aangenomen dat klager langer wachtende is als passant op plaatsing in een tbs-kliniek en dat als ingangsdatum tbs wordt genomen 3 februari 2003, hetgeen de ingangsdatum zou zijngeweest als klager niet in appèl was gegaan, of 21 juni 2003, de datum waarop het vonnis onherroepelijk is geworden en klager in aanmerking kwam voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs. Het psychische rapport geeft aan datklagers geestestoestand verslechtert naarmate de onbepaalde tijd, betreffende de selectie, langer voortduurt. De vraag is hoe lang klager nog gekwalificeerd kan worden als detentiegeschikt. Het is niet juist om te wachten totdatklager dusdanig verslechtert dat hij wel voorrang moet krijgen met als gevolg dat hij langer in een tbs-kliniek zal moeten herstellen. Verzocht wordt om aan klager een maandelijkse vergoeding toe te kennen vanaf de negende maand dathij als passant in een h.v.b. verblijft.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de beslissing tijdig aan hem is medegedeeld.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk enonbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf, klager verblijft daar op een reguliere afdeling, geen signalenontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaringen d.d. 10 maart 2004 en 25 maart 2004 is klagers psychischeconditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring, zes maanden was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bijafweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Daaraan doet niet af dat, zoals klager stelt, de ingangsdatum van zijn tbs substantieel is vertraagd door zijn appèl.

Uit de medische verklaringen d.d. 10 maart 2004 en 25 maart 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Arnhem blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf ineen h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 29 januari 2004 tot en met 27 april 2004 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

04/185/TP

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 mei 2004

secretaris voorzitter

Naar boven