nummer: 04/263/TP
betreft: [klager] datum: 14 mei 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van de op 10 februari 2004 en 12 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomenberoepschriften van
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 5 februari 2004 verlengd tot en met 4 mei 2004.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 3 juli 2003 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 9 augustus 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring, laatstelijk in hethuis van bewaring (h.v.b.) De Marwei te Leeuwarden.
3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klagers gevangenisstraf zit er al op. Hij wacht al zes maanden op plaatsing in een tbs-inrichting. Hij wil graag dat zijn behandeling aanvangt en hij wenst in aanmerking te komen voorpassantengeld.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de beslissing tijdig aan klager is medegedeeld.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk enonbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.,klager verbleef daar op een reguliere verblijfsafdeling, onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 9 maart 2004 is klagers psychische conditieniet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.
De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring was ten tijde van de bestreden beslissing (zes maanden) nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bijafweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
Uit de medische verklaring d.d. 9 maart 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) Assen blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 5 februari 2004 tot en met 4 mei 2004 niet in strijd is met de wet.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 mei 2004
secretaris voorzitter