nummer: 04/788/GV
betreft: [klager] datum: 10 mei 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 22 april 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 9 april 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep – samengevat – als volgt toegelicht.
Klager heeft één broer die in Erp een horecagelegenheid exploiteert en zeven dagen per week werkzaam is. Gelet daarop is de broer in het geheel niet in staat de zorg van hun zieke vader op zich te nemen. Klager is daarom de enigeaangewezen persoon om dit te doen. Voordat tot de bestreden beslissing was overgegaan had de Minister bij klager om nadere gegevens moeten vragen. Door binnen drie dagen op het verzoek te beslissen heeft de Minister geen zorgvuldigeafweging kunnen maken.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Bij de stukken ontbreken relevante medische bescheiden, waaruit zou blijken dat de medische situatie van klagers vader zodanig is dat klagers verzoek om strafonderbreking -teneinde zijn vader te verzorgen- gehonoreerd zou moetenworden. Daarbij komt dat niet is gebleken dat overige familieleden deze zorg niet op zich zouden kunnen nemen.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens overtreding van de artikelen 1 en 2 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 september 2006.
Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), hierna: de Regeling, bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden dat niet kanworden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor de verzorging van een ernstig zieke ouder.
Klager voert aan dat zijn vader zorg behoeft waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. De beroepscommissie overweegt dat door klager geen (medische) stukken zijn overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid, dat gelet op dehiervoor geschetste situatie, sprake is van een noodzaak als bedoeld in de Regeling tot het verlenen van strafonderbreking. Reeds hierom is geen sprake van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling. Deafwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is reeds hierom niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijkworden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 10 mei 2004
secretaris voorzitter