Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0123/TP, 29 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/123/TP

betreft: [klager] datum: 29 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 26 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 26 januari 2004 verlengd tot 25 april 2004.

2. De feiten
Klager is volgens aantekening op zijn registratiekaart bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 22 maart 2002 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek en ter beschikking gesteldmet bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Daarna is hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 1 mei 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Noordsingel te Rotterdam.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Als gevolg van de bestreden beslissing zit hij inmiddels een straf van meer dan 36 maanden uit in een h.v.b. zonder te beschikken over de faciliteiten van een gevangenis. Hierdoor is sprake van een verdubbeling van de aan hemopgelegde gevangenisstraf. De straf voor het door hem gepleegde delict was al te hoog in vergelijking met de straffen die voor zwaardere delicten, zoals bijvoorbeeld moord, door de rechter worden opgelegd. Hij was net 18 jaar oudtoen hij als een crimineel werd veroordeeld. Het slachtoffer van zijn delict is gelukkig volledig hersteld en heeft aan het delict geen nadelige gevolgen overgehouden. Verder is hij van mening dat een agressiebehandeling ook zondertbs is uit te voeren. Tijdens zijn detentie is hij verschoond gebleven van betrokkenheid bij vechtpartijen, terwijl in detentie veelvuldig vechtpartijen plaatsvinden.Hij kan niet begrijpen dat hij straks tussen moordenaars enkinderverkrachters komt te zitten om agressieregulering te ondergaan. Gelet op de mogelijke duur van een tbs-behandeling dient hij snel in een tbs-inrichting te worden geplaatst, opdat de behandeling zo kort mogelijk kan zijn.

Bij brief d.d. 28 maart 2004 hebben de ouders van klager onder meer hun bezorgdheid over het uitblijven van plaatsing van klager in een tbs-inrichting naar voren gebracht en de beroepscommissie verzocht om plaatsing op korte termijnte bewerkstelligen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager is op 20 januari 2004 gehoord met het oog op de verlenging van de passantentermijn. De verlengingsbeslissing is tijdig aan klager meegedeeld bij brief van 20 januari 2004, die op 26 januari 2004aan klager is uitgereikt. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden als passant in een h.v.b. Een dergelijkeduur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. De opgevraagde medische verklaring zal na ontvangst worden nagezonden.

4. De beoordeling
Hetgeen door klager (en zijn ouders, in verongelijkte bewoordingen) is aangevoerd over de klager opgelegde gevangenisstraf en tbs en de door het PBC over hem uitgebrachte pro justitia rapportage valt buiten de reikwijdte van deonderhavige procedure. De beroepscommissie is niet bevoegd te treden in een veroordeling door de strafrechter en de in dat kader uitgebrachte rapportage.
In het kader van het onderhavige beroep is uitsluitend de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn aan de orde.

Klager is op 20 januari 2004 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 26 januari 2004 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d. 20 januari 2004, die op 26 januari 2004, derhalve niet voor het verstrijken vande passantentermijn, geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing (bijna negen maanden) nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bijafweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
De omstandigheid dat klager de hem opgelegde gevangenisstraffen geheel in voorlopig voorarrest in een h.v.b. heeft uitgezeten kan daaraan niet afdoen. Een dergelijke periode valt buiten de duur van de passantentermijn. De beslissingtot verlenging van de passantentermijn is voorts niet aan te merken als een straf, hetgeen niet wegneemt dat klager deze wel als zodanig ervaart.

Uit de medische verklaring d.d. 11 maart 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Rotterdam/Dordrecht te Rotterdam blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in eenh.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen. De opmerking van de forensisch psychiater dat deomstandigheden dat klager nog niet weet naar welke kliniek hij gaat en dat nog geen begin is gemaakt met een behandeling(srelatie) uiteindelijk nadelig zijn voor de behandeling en de duur daarvan, kan niet leiden tot een anderoordeel. Dergelijke omstandigheden zullen in het algemeen voor tbs-passanten gelden en nopen niet tot plaatsing bij voorrang boven andere op plaatsing wachtende tbs-passanten.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende teworden verlengd van 26 januari 2004 tot 25 april 2004. Nu de bestreden beslissing op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid onder b, in verbindingmet artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klager ineen tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 26 januari 2004 tot 25 april 2004.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 29 april 2004

secretaris voorzitter

Naar boven