Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0350/GV, 12 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/350/GV

betreft: [klager] datum: 12 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 25 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 februari 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Klager wil graag werken aan zijn terugkeer in de maatschappij, onder meer door deelname aan een penitentiair programma. Hiervoor moet hij echter wel een keer de mogelijkheid hebben gehad met verlof te gaan. Er is geen aanleiding teveronderstellen dat zijn slachtoffers traumatische gevolgen zouden kunnen ondervinden bij een te verlenen verlof van klager, nu gebleken is dat zij geen gebruik wensen te maken van slachtofferhulp. Dat de wijk waar klager vandaankomt als risicogebied is aangemerkt heeft niets met klager te maken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de terzake verkregen adviezen is gebleken dat klager tijdens de gepleegde delicten geweld niet schuwde. Slachtoffers kunnen traumatische gevolgen ondervinden bij een te verlenen verlof aan klager. Tot slot beschikt klager nietover een aanvaardbaar verlofadres, aangezien de wijk waaruit hij afkomstig is is aangewezen als risicogebied.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen Haaglanden, locatie Zoetermeer, heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gelet op klagers gedrag binnen de inrichting.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlening van verlof gelet op de gepleegde delicten en het feit dat hij delicten heeft gepleegd ten tijde van zijnproeftijd.
De politie Rotterdam-Rijnmond heeft negatief geadviseerd omdat de wijk waar klager zijn verlof wil doorbrengen nog steeds is aangewezen als veiligheidsrisicogebied.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek, wegens diefstal met geweldpleging. Aansluitend dient hij de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zes maanden te ondergaan wegensberoving. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 13 augustus 2004.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie merkt allereerst op dat weliswaar de wijk waar klager zijn verlof wil doorbrengen blijkt te zijn aangemerkt als veiligheidsrisicogebied, doch dat niet is gebleken van problemen ten aanzien van het specifiekeadres waar klager zijn verlof wil doorbrengen. Deze aanwijzing vormt op zich onvoldoende grond om het verlof te weigeren, omdat geen sprake is van een aanvaardbaar verlofadres zoals bedoeld in de Regeling tijdelijk verlaten van deinrichting d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, hierna de Regeling.
Op basis van de stukken stelt de beroepscommissie voorts vast dat klager meermalen delicten heeft gepleegd waarbij slachtoffers zijn gevallen of hij slachtoffers heeft bedreigd. Met name springt daarbij in het oog dat hij meerderedelicten heeft gepleegd tijdens zijn proeftijd.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden voldoende contra-indicaties vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en g van de Regeling, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 12 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven