nummer: 04/293/GA
betreft: [klager] datum: 27 april 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 17 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 20 januari 2004 van de beklagcommissie bij de locatie Almere,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 16 april 2004, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur van voormelde locatie Almere.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van vier dagen, omdat bij een inspectie van klagers cel contrabande is aangetroffen die gezien de hoeveelheid wordt geacht te zijn bestemd voorde handel.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er zijn acht bolletjes hasj op zijn cel gevonden die gezamenlijk nog geen vijf gram wegen. Omdat het bolletjes zijn, gaat de directie van handel uit. Als het één stuk hasj zou zijn geweest, dan was men niet van handel uit gegaan.Klager vindt acht kleine bolletjes hasj niet zoveel. Ze waren voor eigen gebruik bestemd. Klager heeft de straf geaccepteerd en had daar verder ook geen problemen mee, maar van handel is geen sprake. Die kwalificatie zit hem dwars.Er was voor klager geen noodzaak om te handelen, hij heeft voldoende geld. De directie had meer onderzoek moeten plegen. Ze had klager en medegedetineerden kunnen horen, zijn saldo kunnen nagaan enz. Er is geen bijkomend bewijs voorhandel. Er zijn bijvoorbeeld niet ook telefoonkaarten gevonden. Er worden wel vaker drugs op de afdeling gevonden, ook grotere hoeveelheden, en dan wordt het niet als handel aangemerkt. Klager was zeer verbaasd over de uitspraak vande beklagcommissie. Hij heeft geen reden om te liegen. Hij wenst niet uitgemaakt te worden voor handelaar.
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Drugs zijn een groot probleem in de inrichting. De directeur vindt een hoeveelheid van acht bolletjes voor één persoon veel. Bolletjes zijn gemakkelijk te verdelen onder gedetineerden en daarom is van handel uitgegaan. De bolletjeszijn overigens niet gewogen. Er wordt van handel uitgegaan indien meerdere hoeveelheden drugs worden aangetroffen en in geval van een behoorlijke hoeveelheid drugs. Daarnaast wordt gekeken naar het drugsgebruik op de afdeling. Tentijde van de vondst op klagers cel werd er hasj gebruikt op de afdeling.
3. De beoordeling
Gelet op hetgeen uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen stelt de beroepscommissie vast dat het in de locatie Almere beleid is om van handel uit te gaan indien onder andere meerdere hoeveelheden drugs wordenaangetroffen. Daarnaast wordt ook gekeken naar het drugsgebruik van andere gedetineerden op de afdeling. Gelet hierop is de aanname van handel bij de vondst van contrabande op klagers cel, nu is gekeken naar het aantal aangetroffenbolletjes hasj en sprake was van hasjgebruik op de afdeling, niet onredelijk of onbillijk te noemen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en J.L. Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 27 april 2004
secretaris voorzitter