nummer: 04/638/GV
betreft: [klager] datum: 26 april 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 31 maart 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift alsmede van de aanvullendberoepschriften ingekomen op 16 april 2004 en 21 april 2004 van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 24 maart 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Er is geen sprake van recidive. De zaak uit 1992 betrof een 15-jarig vriendje metwie klager een relatie heeft gehad tot 1998. De tweede zaak uit 1998 betrof videobanden en een massagesalon en klager is thans gedetineerd als gevolg van twee valse aangiftes. Klager had een goedlopend loodgietersbedrijfje en hadprivé een inwonende jongen van negentien jaar oud, waarbij klager heeft ingegrepen in zijn vriendenkeus. Klager wilde twee van die vrienden niet meer over de vloer en dit heeft geleid tot de aangiftes. De aangevers waren voorklagers aanhouding zelf al aangehouden en hebben de valse aangiftes gedaan om klager te treiteren. Het is niet juist dat klager zich niet gehouden heeft aan voorwaarden tijdens een eerdere detentie. Een voormalige huisgenoot maakteklagers eerste en tweede verlof mee tijdens een eerdere detentie, maar ze kregen onenigheid over spullen en om klager te grazen te nemen heeft hij gebeld met de politie te Alkmaar. Als er sprake zou zijn geweest van overtreding vanvoorwaarden zou aan klager geen derde verlof zijn toegekend. Het detentieberaad ondersteunt klagers verlofaanvraag.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verlof is afgewezen omdat in het verleden het verlof niet altijd goed is verlopen. Klager had namelijk contact gezocht met de slachtoffers. Hiermee is aannemelijk geworden dat klager moeite heeft zich aan afspraken te houden.Klager is in 1996 veroordeeld en gedetineerd voor ontucht met minderjarigen. Vervolgens is hij in 1998 gedetineerd in verband met een zedenmisdrijf. Thans is dit weer het geval. Er is derhalve sprake van recidive. Klager voert inzijn beroepschrift allerlei zaken aan die zouden kunnen en moeten duiden op vergissingen en onwaarheden. Aangiftes zouden zijn gebaseerd op wraak van zijn huisgenoot. Dit wordt door klager echter niet onderbouwd. Gelet op klagerseinddatum van 10 januari 2005 wordt verlof op dit moment nog te vroeg geacht. Overwogen is om aan een eventueel verlof voorwaarden te verbinden. Echter ontbreekt het de selectiefunctionaris en kennelijk ook de politie aan demogelijkheid om op welke wijze dan ook controle uit te oefenen op de naleving van deze voorwaarden.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Haarlem heeft d.d. 27 januari 2004 negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat in het verleden genoten verlof niet altijd goed is verlopen. Klager heeft contact gezocht met deslachtoffers. D.d. 18 maart 2004 heeft de directeur van de gevangenis Haarlem geadviseerd het verlof te verlenen en daarbij de voorwaarde te stellen dat klager zich niet mag ophouden in de gemeente Alkmaar en geen contact mag zoekenmet de slachtoffers.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Amsterdam heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening, indien klager dit doorbrengt te Alkmaar en geen bezwaar tegen verlofverlening te hebben indien dit verlof buitenAlkmaar wordt doorgebracht.
De politie Noord-Holland Noord heeft aangegeven dat geen termen bekend zijn om negatief te adviseren terzake van verlofverlening op het adres van klagers tweede moeder te Akersloot.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen,meermalen gepleegd en een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand, die kennelijk de leeftijd van respectievelijk zestien jaar en achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken,vervaardigen, in bezit hebben en in voorraad hebben, terwijl hij hiervan een gewoonte maakt. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 8 december 2004. Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenis vanrespectievelijk acht dagen en achttien dagen en zeven dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Klager is veroordeeld voor zedendelicten en er is sprake van recidive. Tijdens een eerdere detentie is het verlof niet goed verlopen en heeft klager contact gezocht met een slachtoffer. De inrichting en het openbaar ministerie makenbezwaar tegen verlofverlening indien klager dit verlof zou doorbrengen in Alkmaar. Door de selectiefunctionaris is overwogen om aan een eventueel verlof de bijzondere voorwaarde te verbinden dat klager zich tijdens het verlof nietin Alkmaar mag ophouden. Nu klagers verlofadres te Akersloot echter circa acht kilometer van Alkmaar is verwijderd en daadwerkelijke controle op de naleving van een dergelijke voorwaarde niet mogelijk is, is de beroepscommissie vanoordeel dat voornoemde omstandigheden voldoende contra-indicatie vormen voor verlofverlening om een afwijzing van klagers verlofaanvraag in dit stadium van zijn detentie te rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b., d. en g. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 april 2004
secretaris voorzitter