Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0130/GA, 19 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:19-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/130/GA

betreft: [klager] datum: 19 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 22 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 8 januari 2004 van de beklagcommissie bij locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 maart 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is gehoord de heer [...], unit-directeur van locatie De IJssel, vergezeld door de heer [...], unit-directeur vandezelfde locatie.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van drie dagen in verband met gedragingen van klager in de rechtszaal.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Klager is bijna dood geknepen door de chauffeur, die zich niet als zodanig heeft bekend gemaakt en geen rapport heeft opgemaakt. Zijn collega liegt over het gebeurde. Klager kan er niet omheen dat de inrichting gedrag kanbestraffen, maar geweld tegen zijn persoon kan hij niet tolereren.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft zich tijdens een terechtzitting en tijdens het transport terug naar de inrichting ernstig misdragen. Over de gedragingen tijdens het transport heeft het afdelingshoofd met de vervoerders gesproken. Alleen de gedragingenvan klager in de rechtszaal hebben meegewogen bij de oplegging van de straf. Klager heeft een microfoon beschadigd en de inhoud van een glas water naar de officier van justitie gegooid. Klager staat bekend om zijn agressieve gedragen zit vaak in de strafcel. Volgens de directeur kan hij een gedetineerde voor gedragingen buiten de inrichting straffen op grond van artikel 50 van de Pbw. De directeur voelt zich verantwoordelijk voor de gedetineerde die in zijninrichting verblijft en waarvoor hij transport naar de rechtszaal moet verzorgen.

3. De beoordeling
Artikel 50, eerste lid, van de Pbw bepaalt dat indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting danwel met deongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, hij dit de gedetineerde mede deelt.
In de Memorie van Toelichting bij de Pbw (Kamerstukken II 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 67) staat: “De voorgestelde toevoeging dat ook feiten die strijdig zijn met een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming strafbaarzijn stelt buiten twijfel dat gedragingen van een gedetineerde buiten de inrichting voor disciplinaire afdoening in aanmerking komen, mits het verblijf buiten de inrichting nog viel onder de tenuitvoerlegging van devrijheidsbeneming.”

Gelet op hetgeen uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen, stelt de beroepscommissie vast dat klager disciplinair is gestraft voor zijn gedragingen in de rechtszaal en niet voor hetgeen zich tijdens het transport naar deinrichting heeft afgespeeld. Klager verbleef in het huis van bewaring en diende in het kader van de behandeling van zijn strafzaak voor de politierechter te verschijnen.

Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde, ingevolge het derde en het vierde lid, worden toegestaan de inrichting te verlaten.
Het tweede lid bepaalt dat het verlaten van de inrichting, bedoeld in het eerste lid, de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel niet opschort.
Op grond van het vierde lid, onder b, stelt de directeur een gedetineerde in de gelegenheid onder door hem te stellen voorwaarden de inrichting te verlaten teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen indien de gedetineerde terzake van een misdrijf moet terechtstaan.

De beroepscommissie is, gelet op het gegeven dat de directeur klager heeft gehoord, hem verslag heeft aangezegd van de gebeurtenissen in de rechtszaal en het rapport, opgemaakt door de parketpolitie, nadien is opgestuurd, vanoordeel dat aan de formele vereisten voor strafoplegging is voldaan. De beslissing tot opsluiting van klager in een strafcel is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin alsonredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H.B. Greven en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 19 april 2004

secretaris voorzitter

Naar boven