Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2359/GM, 7 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2359/GM

betreft: [klager] datum: 7 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 7 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Noord, locatie Groningen, te Groningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 19 september 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager is op 18 december 2003 in de locatie Groningen in de gelegenheid gesteld ten overstaan van drs. H.P.J. Vos, lid van de beroepscommissie, mondelinge opmerkingen te maken.

De aan de locatie Groningen verbonden inrichtingsarts heeft niet gereageerd op het verzoek tot een toelichting op het beroep. Bij brief van 12 december 2003 namens de inrichtingsarts de volgende stukken overgelegd: voorlopigeberichten d.d. 16 juni 2003 en 29 november 2003, de eerste pagina van de ontslagbrief d.d. 3 december 2003, alle afkomstig van het Academisch Ziekenhuis Groningen, alsmede een overzicht van het dialysecentrum Groningen betreffendeklagers medicatie d.d. 12 december 2003.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het niet gedateerde verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft de weigering tot hulp bij katheterisatie in geval van jichtklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Hij moet zich ten minste viermaal per dag, mogelijk oplopend tot achtmaal per dag, katheteriseren. Gewoonlijk doet hij dat zelf, maar bij zijn frequente jichtklachten in de pols kan hij zijn hand niet gebruiken. Tijdens zijndetentie in 2002 heeft de medische dienst hem, zo nodig met hulp van de thuiszorg, wel geholpen. Onder meer wegens het onvermogen van de thuiszorg 's nachts naar de inrichting te komen heeft de inrichtingsarts hem detentieongeschiktverklaard, waarna hij uit de inrichting is ontslagen. Thans weigert de medische dienst hem de noodzakelijke hulp bij het katheteriseren. Zijn huisarts heeft desgevraagd de medische dienst verklaard dat klager zichzelf kan helpen.Hij consulteert zijn huisarts echter nooit, omdat hij voor alle kwalen in het dialysecentrum terecht kan. Klager heeft op advies van diezelfde huisarts om een verblijfskatheter gevraagd, maar deze is hem wegens infectiegevaargeweigerd. Ten tijde van het bemiddelingsverzoek heeft klager zo hevige pijn aan zijn hand dat hij zichzelf niet kan katheteriseren. Hij zal toch zijn urine kwijt moeten en het valt hem niet aan te rekenen dat hij daarin van anderenafhankelijk is. Hij is bang dat zijn gepruts schade veroorzaakt en hij een stoma moet.
Als mondelinge opmerkingen heeft klager daaraan toegevoegd dat hij ontstemd is over de uitlating van de inrichtingsarts bij aanvang van de huidige detentie, dat deze 'niet weer die ellende' wilde hebben als in 2002. Zijn situatiethans is echter niet anders dan in 2002.
De katheter bevat een bij gebreke van warm water stroef blijvend glijmiddel. Daardoor lijdt klager pijn bij het katheteriseren. Ook het spoelen gebeurt met koud water, waardoor blaasklachten als pijn en kou ontstaan. De medischedienst heeft hem geen warm water aangeboden. Evenmin is de hygiëne in de cel optimaal. Klager heeft gedurende zijn half jaar durende detentie twee antibioticakuren gehad wegens urineweginfecties, terwijl ten tijde van het horenopnieuw urine in onderzoek is. Tijdens de vorige detentie had hij veel vaker last van jicht dan tijdens de huidige detentie. Nu heeft hij slechts in de eerste weken van detentie last van jicht gehad. Hij houdt het voor mogelijk datdat komt door het advies d.d. 16 juni 2003 van de reumatoloog om dagelijks colchicine tegen de jicht te gebruiken. Voordien gebruikte hij, overeenkomstig de voorkeur van het dialysecentrum, die medicatie zo nodig. Thans gebruikt hijhet na de verwijdering van de bijschildklieren op 21 november 2003 weer zo nodig, maar hij is altijd onzeker met betrekking tot de jicht. Het ontbreken van een goede regeling voor het katheteriseren maakt hem onzeker en gespannen.

De inrichtingsarts heeft geen standpunt ingenomen.

3. De beoordeling
Vast staat dat klagers urinelozing door middel van katheterisatie dient plaats te vinden en dat klager daartoe zelf in staat is met uitzondering van die situaties waarin hij last heeft van een verminderde handfunctie door eenjichtaanval.
Bij gelegenheid van klagers vorige detentie heeft de inrichtingsarts bij de p.i. Groningen de medisch adviseur bij brief van 24 september 2002 medegedeeld dat de faciliteiten in de p.i. Groningen niet zodanig zijn dat goede zorggewaarborgd is, omdat klager achtmaal per dag gekatheteriseerd moet worden, overdag de taak van de medische dienst en 's avonds en 's nachts van Thuiszorg Groningen en dat hij klager daarom detentieongeschikt acht.
Uit het niet gedateerde, door de beklagcommissie als bemiddelingsverzoek aangemerkte en aldaar op 23 juni 2003 ingekomen klaagschrift blijkt dat klager sedert het begin van zijn detentie (2 juni 2003) zichzelf heeftgekatheteriseerd, doch op het moment van de klacht zo'n pijnlijke hand heeft dat hij daartoe niet in staat is.
Uit het voorlopig bericht d.d. 16 juni 2003 van de afdeling interne geneeskunde van het Academisch Ziekenhuis Groningen blijkt dat klager lijdt aan monoartritis van de linkerpols bij jicht, waarvoor hij driemaal daags 0.5 mgcolchicine en eventueel tweemaal daags 75 mg diclofenac dient te gebruiken. Indien deze medicatie onvoldoende effect heeft kan worden overgegaan tot het voorschrijven van een lage dosering prednison. Klager dient rustig aan te doen.

Gebleken is dat de medisch adviseur op 18 september 2003 telefonisch inlichtingen heeft ingewonnen bij de medische dienst, die heeft verklaard dat klager alle handelingen zelfstandig kan verrichten. Aan het verzoek van deberoepscommissie d.d. 14 oktober 2003 aan de inrichtingsarts zo spoedig mogelijk te reageren op het bericht is niet voldaan. Na verscheidene telefonische verzoeken namens de beroepscommissie aan de medische dienst om het medischdossier van klager toe te zenden heeft de medische dienst eerst op 12 december 2003 slechts de voorlopige berichten d.d. 16 juni 2003 en 29 november 2003, de eerste pagina van de ontslagbrief d.d. 3 december 2003, alle afkomstig vanhet Academisch Ziekenhuis Groningen, alsmede een overzicht van het dialysecentrum Groningen betreffende klagers medicatie d.d. 12 december 2003 aan de beroepscommissie toegezonden. Dit leidt ertoe dat de inrichtingsarts deberoepscommissie niet in de gelegenheid heeft gesteld de klacht met name in het licht van de periode waarover wordt geklaagd naar behoren te kunnen beoordelen.
Op grond van de voorhanden zijnde stukken en bij gebreke van enig ander stuk, waaruit anders blijkt, acht de beroepscommissie het aannemelijk dat klager in of omstreeks week 25 -ten tijde van zijn klacht- ten gevolge vanjichtklachten niet in staat was zonder hulp zichzelf te katheteriseren. De beslissing van de inrichtingsarts klager alsdan geen hulp te doen verlenen bij de katheterisatie is naar het oordeel van de beroepscommissie te beschouwenals medisch handelen als bedoeld in artikel 28 Pm. Zij is van oordeel, het vorenstaande in samenhang en onderling verband bezien, dat het hiervoor omschreven medisch handelen en nalaten van de inrichtingsarts dient te wordenaangemerkt als in strijd met de zorg die de inrichtingsarts in die hoedanigheid ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en klager zal de na te vermelden tegemoetkoming wordentoegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Noord, locatie Groningen, toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, R. Vogelenzang, huisarts en drs. H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 7 april 2004

secretaris voorzitter

Naar boven