Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3715/GA, 25 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:25-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/3715/GA

betreft: [klager]            datum: 25 mei 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens [klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 3 mei 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij  de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a. klagers plaatsing in een meerpersoonscel (mpc) (PD-2019-000079);

b. het door de directeur niet beschikbaar stellen van een gesprek met een psycholoog of een psychiater, terwijl klager daar herhaaldelijk om heeft verzocht wegens de bij hem aanwezige problematiek omtrent de plaatsing in een mpc (PD-2019-000080).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder a., op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

De beklagrechter heeft geen oordeel gegeven over het beklag als vermeld onder b.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Bij binnenkomst in de p.i. is klager geplaatst in een mpc. Omdat klager veel last ervaart in een mpc, heeft klager direct contact gezocht met zijn mentor en het afdelingshoofd. Het delict waar klager vast voor zit en het gedrag van klager leveren een contra-indicatie op voor plaatsing in een mpc. Daarbij komt dat klager voorheen in de p.i. Alphen aan den Rijn in een eenpersoonscel (epc) verbleef. Nu de situatie van klager niet is veranderd en hij geen psycholoog heeft gesproken, kan niet worden volstaan met plaatsing in een mpc. Bovendien is de directeur op grond van artikel 42, derde lid, van de Pbw verantwoordelijk dat een arts beschikbaar wordt gesteld voor klager binnen de reguliere uren. Onder deze regel valt ook een psycholoog/psychiater. Ondanks dat klager herhaaldelijk heeft verzocht om een psycholoog te spreken, is deze niet aan klager beschikbaar gesteld en is de directeur nalatig geweest.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Beklag a.

De beroepscommissie overweegt dat het beklag is gericht tegen de plaatsing van klager in een mpc in het concrete geval. Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Pbw, had klager daarom moeten worden ontvangen in zijn klacht. Gelet hierop zal de beroepscommissie de klacht inhoudelijk behandelen.

Op grond van artikel 11a, eerste lid, van de Regeling Selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) beslist de directeur over de plaatsing van gedetineerde in een mpc. Het uitgangspunt is dat iedere gedetineerde in aanmerking komt voor plaatsing op een mpc, tenzij sprake is van contra-indicaties. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat deze contra-indicaties onder meer kunnen zien op de gezondheidstoestand en de gedragsproblematiek van de gedetineerde. Ook de achtergrond van het door de gedetineerde gepleegde delict kan een contra-indicatie opleveren. Daarbij geldt dat de contra-indicaties slechts wegingsfactoren zijn en geen absolute uitsluitingsgronden. Dit betekent dat de contra-indicaties voldoende ernstig moeten zijn om daadwerkelijk af te zien van een plaatsing in een mpc. Een belangrijke rol is in dit verband weggelegd voor de medische dienst.

De beroepscommissie stelt op basis van de stukken vast dat klager in de p.i. meermalen contact heeft gehad met de medische dienst en tevens is besproken in het MDO. De medische dienst heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat klager ongeschikt was voor plaatsing in een mpc. Evenmin is uit het MDO gebleken van een contra-indicatie daarvoor. Naar het oordeel van de beroepscommissie mocht de directeur afgaan op deze informatie van de medische dienst en het MDO en heeft de directeur in alle redelijkheid kunnen beslissen klager in een mpc te plaatsen. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag en het beklag ongegrond verklaren.

Beklag b.

Blijkens het klaagschrift is klagers klacht eveneens gericht tegen het uitblijven van een gesprek met de psycholoog of een psychiater, ook nadat klager was geplaatst in een mpc. Daarmee klaagt klager over het feit dat de directeur onvoldoende zorg heeft gedragen voor de beschikbaarheid van medische zorg en sociale verzorging en hulpverlening, terwijl dit in het belang van de gezondheid van klager noodzakelijk was. De beroepscommissie stelt vast dat de beklagrechter dit onderdeel van het beklag niet heeft behandeld en daarover niet heeft beslist. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie als eerste en enige instantie dit onderdeel van het beklag behandelen.

Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Pbw heeft een gedetineerde recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger. In artikel 42, derde lid, aanhef en onder a, van de Pbw is bepaald dat de directeur zorgdraagt dat de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur. In artikel 43, eerste lid, staat vermeld dat een gedetineerde recht heeft op sociale verzorging en hulpverlening. Nu door klager onweersproken is gesteld dat een gesprek met een psycholoog of een psychiater is uitgebleven, terwijl hij daar meermalen om had verzocht, heeft de directeur niet voldaan aan de hiervoor omschreven wettelijke zorgplicht van artikelen 42 en 43 van de Pbw. Het beklag wordt daarom in zoverre alsnog gegrond verklaard.

Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden komt aan klager een financiële tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de hoogte van die tegemoetkoming vaststellen op € 15,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag onder a., maar verklaart dit beklag ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beklag onder b. gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.L. van Lijf secretaris, op 25 mei 2020.

secretaris                                                      voorzitter

Naar boven