Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2967/TP, 22 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:22-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2967/TP

betreft: [klager] datum: 22 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 22 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. L.M. Oldenburg om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 28 december 2003 verlengd tot 27 maart 2004.

2. De feiten
Klager is bij op 1 juli 2003 onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 21 mei 2002 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij vanoverheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 1 juli 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verscheidene huizen van bewaring, laatstelijk het huis vanbewaring (h.v.b.) Lelystad.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Hij wordt ten onrechte achtergesteld op tbs-passanten die in 2000 tbs opgelegd hebben gekregen. Hij heeft in tegenstelling tot hen niet in het Meijers Instituut verbleven ter observatie met het oog op plaatsing in eentbs-inrichting. Bovendien staat hij nog steeds niet op de wachtlijst voor plaatsing, waar overige passanten al vanaf hun v.i.-datum op de wachtlijst geplaatst worden. Hoewel de veroordeling goed bezien al op 25 mei 2002 definitiefwas, zou op dat moment zijn passantentermijn ingegaan zijn, omdat er van justitiewege cassatie was ingesteld, hetgeen hem veel (passanten)tijd heeft gekost. Bij brief van 9 december 2003 heeft de afdeling ITZ van het ministerie vanJustitie hem bericht dat hij niet in aanmerking komt voor vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting, omdat hij de hem opgelegde straf al had uitgezeten. Klager meent dat hij wel degelijk zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichtinggeplaatst moet worden. Hij heeft last van posttraumatische stress-stoornissen. De regelgeving staat niet toe dat hij zijn vriendin en moeder bezoekt zolang hij in een h.v.b. verblijft. Klager is als maar aan het wachten en schrijftbrieven naar de afdeling ITZ en de selectiefunctionaris, waarin hij aangeeft dat hij gemotiveerd is voor behandeling en een eventuele voorbehandeling. Hij heeft tot op heden geen enkele reactie gekregen. Hij heeft de medische dienstverzocht hem te horen in verband met zijn verslechterende psychische situatie, maar ook daaraan wordt geen gehoor gegeven.
De verlengingsbeslissing is onrechtmatig, nu klager geen strafrestant meer heeft maar desondanks al wel 18 maanden, derhalve te lang, wacht op plaatsing in een tbs-inrichting. Elke dag zonder behandeling is verloren tijd.Behandeling zal uiteindelijk dan ook totaal geen waarde meer toevoegen aan zijn psychische gesteldheid en zijn resocialisatiemogelijkheden. Klager meent dat hij niet gevaarlijk is. Hij heeft tbs opgelegd gekregen, hoewel er geencausaal verband bestaat tussen delict en stoornis. Er is wetenschappelijk geen stoornis bij hem geconstateerd.
Klager is dubbel bestraft. Zo is hij twee maal gestraft voor hetzelfde feit daar hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf en hem tbs is opgelegd. Bovendien moet hij maar blijven wachten op plaatsing en krijgt hij geen preklinischeinterventie.
Klager verzoekt de beroepscommissie een termijn voor opname in welke tbs-inrichting dan ook te stellen, een indicatie te geven voor het volgen van een EMDR project van het Instituut voor Psychotrauma dan wel een gesplitstebehandeling als bedoeld in artikel 17, eerste lid, Bvt.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager is op 8 december 2003 gehoord en bij brief van 9 december 2003, die klager zegt te hebben ontvangen op 15 december 2003, bericht over de verlenging van de passantentermijn met ingang van 28december 2003. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Klagers tbs is aangevangen op 1 juli 2003. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b.Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is. Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingendie primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestredenbeslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medischeverklaring is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
Behandeling van klagers grieven tegen de oplegging van de tbs en de bij hem geconstateerde stoornis acht de Minister in het onderhavige beroep niet op zijn plaats.

4. De beoordeling
Hetgeen klager heeft aangevoerd inzake de hem opgelegde gevangenisstraf en tbs, alsmede het naar zijn mening ontbreken van een psychiatrische stoornis, valt buiten de reikwijdte van het onderhavige beroep. Klager kan zijn bezwarenen mening terzake desgewenst voorleggen aan de rechter die over de verlenging van zijn tbs beslist.
Het onderhavige beroep ziet uitsluitend op de beslissing tot verlenging van de passantentermijn met ingang van 28 december 2003.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.
Hoewel de Minister niet is ingegaan op klagers stelling dat hij is achtergesteld bij andere tbs-passanten, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat in het onderhavige geval niet is gebleken dat van achterstelling sprake is. Hetis haar ambtshalve bekend dat de Minister sinds september 1999 een vereenvoudigde plaatsingssystematiek hanteert, waarbij tbs-gestelden niet meer ter selectie geplaatst worden in het voormalige Dr. F.S. Meijers Instituut (dat sinds1 juli 2000 fungeert als een behandelinrichting). Ook is haar ambtshalve bekend dat tbs-gestelden als klager vanaf de datum van aanvang tbs op een wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting worden geplaatst en dat de Ministervervolgens zal overgaan tot selectie van tbs-gestelden voor een bepaalde inrichting. Voorts staat vast dat de rechterlijke uitspraak d.d. 21 mei 2002, waarbij klager een gevangenisstraf en tbs is opgelegd, op 1 juli 2003onherroepelijk is geworden, zodat klagers tbs alsmede de passantentermijn op 1 juli 2003 zijn aangevangen. Volgens vaste jurisprudentie wordt in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, ook als deze tijd het gevolg is van een tegeneen rechterlijke uitspraak ingesteld rechtsmiddel, niet meegeteld bij de berekening van de duur van de passantentermijn.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing (zes maanden) nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 3 februari 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Flevoland blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
Hetgeen klager heeft gesteld inzake een posttraumatische stress-stoornis kan in het licht van het vorenstaande niet tot een ander oordeel leiden.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 28 december 2003 tot 27 maart 2004 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 22 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven