Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2937/TA, 15 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 03/2937/TA

betreft: [klager] datum: 15 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 22 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 10 december 2003 van de beklagcommissie bij de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 februari 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw A.R. van Dolder. Hiervan is het aangehechte verslagopgemaakt.
Het hoofd van de inrichting was niet ter zitting vertegenwoordigd en heeft schriftelijk gereageerd op het beroepschrift.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
De klaagschriften betreffen de maatregel ingaande 7 oktober 2003 van inhoudelijke controle van klagers post, alsmede de verlenging van die maatregel met ingang 4 november 2003.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – toegelicht als volgt.
Klager heeft op 11 december 2003 kennis gekregen van de beslissing van de beklagcommissie en heeft het beroepschrift op 16 december 2003 opgesteld.
De reden van de inhoudelijke controle van klagers uitgaande post in de desbetreffende periodes van elk vier weken is dat klager dreigbrieven zou hebben verzonden. Het hoofd van de inrichting heeft aangevoerd dat de maatregelen zijngebaseerd op artikel 35, derde lid, van de Bvt. Het hoofd zal hebben beoogd het belang genoemd in het derde lid onder a. te beschermen, omdat hij kennelijk heeft gemeend dat de veiligheid van derden door klagers brieven in gevaarzou komen. Het woord gevaar duidt op een streng criterium. De maatregelen mogen niet slechts ter bescherming van derden genomen worden, zodanig lichter criterium mag hier niet worden toegepast.

Klager heeft een flinke geldvordering op de derden aan wie hij de door het hoofd van de inrichting bedoelde brieven heeft geschreven. Daaronder zijn de brieven die in het kader van deze procedure door het hoofd van de inrichtingzijn overgelegd. Begrijpelijk is dat deze mensen het niet prettig hebben gevonden om die brieven te ontvangen. Zij hebben de mogelijkheid gehad daarvan aangifte doen. Klager bestrijdt dat dit zou hebben geleid tot strafrechtelijkevervolging. Ook kan men in een civiele procedure een contactverbod vorderen. In plaats van de stappen die de betrokkenen nu hebben gezet tegen het schrijven van verdere brieven door klager, hadden zij de voormelde wegen moetenbewandelen. Zij hebben het hoofd van de inrichting voor hun karretje gespannen. Het hoofd heeft hieraan ten onrechte gehoor gegeven, omdat de inhoud van de brieven de bestreden maatregelen niet rechtvaardigt. Bovendien is nietgeloofwaardig dat betrokkenen zelf de inhoud zo bedreigend hebben gevonden, nu zij daarvan pas werk hebben gemaakt in oktober 2003, terwijl de brieven van veel eerder dateren. Klager is zich er nu van bewust dat hij bepaalde dingenbeter niet had kunnen schrijven, maar met de betrokkenen had moeten proberen uit te praten. Klager zegt ooit bericht van de politie te Haarlem te hebben gekregen, waaruit blijkt dat de politie vergelijkbare brieven niet alsdreigbrieven beschouwt. De politie ziet dit derhalve niet als een strafbaar feit.
Klager heeft er bezwaar tegen dat de onderhavige brieven door [A] zullen worden gebruikt in het kader van de volgende verlengingszitting. De mededeling van dhr. [A] dat hij daartoe zou overgaan was de aanleiding voor het instellenvan dit beroep.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
De datering van het beroepschrift is niet duidelijk en er is sprake van een ruim tijdsverloop tussen de mogelijke verzending en de ontvangst door de Raad. De inrichting doet echter geen beroep op de niet-ontvankelijkheid van hetberoepschrift. De inrichting volhardt in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.
Sinds 2 december 2003 wordt klagers uitgaande post niet meer gecontroleerd.
De kliniek heeft in de schriftelijke reactie d.d. 2 februari 2004 op het beroepschrift aangegeven dat er op dat moment geen berichten meer binnenkwamen dat de betrokken families nog werden belaagd.

3. De beoordeling
Ingevolge de artikelen 67, eerste en derde lid, in verbinding met artikel 58, vijfde lid, van de Bvt dient het beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak van debeklagcommissie bij het secretariaat van de beroepscommissie te zijn ingediend, maar is een na afloop van deze termijn ingediend beroepschrift ook ontvankelijk indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde inverzuim is geweest.
Aannemelijk is dat klager op 11 december 2003 kennis heeft gekregen van de beslissing van de beklagcommissie. Het beroepschrift is gedateerd 16 december 2003. De envelop waarin het beroepschrift aan de Raad is toegezonden draagt hetpoststempel 17 december 2003. Het beroepschrift is op 22 december 2003 bij het secretariaat van de Raad binnengekomen. Nu niet is gebleken dat klager in verzuim is geweest acht de beroepscommissie hem ambtshalve ontvankelijk in hetberoep.

Gelet op de inhoud van de overgelegde brieven van klager aan de betrokken families acht de beroepscommissie het niet onredelijk of onbillijk dat het hoofd van de inrichting gebruik heeft gemaakt van de hem zelfstandig toekomendebevoegdheid -

vervat in artikel 35, derde lid, van de Bvt - tot het uitoefenen van inhoudelijke controle op de uitgaande niet geprivilegieerde post van klager. De duur van de maatregelen acht de beroepscommissie ook niet onredelijk ofonbillijk.Tot de censuur is besloten met in achtneming van de beperkingsgrond van artikel 35, derde lid onder a, Bvt, te weten het belang van de bescherming van de maatschappij - in dit geval van de bedoelde families - tegen degevaarlijkheid van klager.
Dat er mogelijk voor de bedoelde families ook andere wegen open staan of hebben opengestaan om op te komen tegen de verdere ontvangst van bedreigende of als belastend ervaren brieven van klager, doet niet af aan het hiervooroverwogene.
De beoordeling van de omstandigheid dat het hoofd van de inrichting de brieven wellicht aan de orde zal stellen in het kader van de volgende verlengingszitting valt buiten de reikwijdte van deze beroepsprocedure.
De beroepscommissie komt gelet op het hiervoor overwogene tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr.dr. E.J. Hofstee, leden, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 15 maart 2004.

secretaris voorzitter

nummer: 03/2937/TA
betreft : [klager], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 17 februari 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam teAmsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker;
leden: drs. B. van Dekken en mr.dr. E.J. Hofstee.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. Chr.F. Swart-Babbé.

Gehoord is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw A.R. van Dolder.
Det hoofd van de inrichting was niet ter zitting vertegenwoordigd.

Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De reden van de inhoudelijke controle van klagers uitgaande post in de desbetreffende periodes van elk vier weken is dat klager dreigbrieven zou hebben verzonden. Het hoofd van de inrichting heeft aangevoerd dat de maatregelen zijngebaseerd op artikel 35, 3e lid, van de Bvt. Het hoofd zal hebben beoogd het belang genoemd in het derde lid onder a. te beschermen, omdat hij kennelijk heeft gemeend dat de veiligheid van derden door klagers brieven in gevaar zoukomen. Het woord gevaar duidt op een streng criterium. De maatregelen mogen niet slechts ter bescherming van derden genomen worden, zodanig lichter criterium mag hier niet worden toegepast. Klager heeft een flinke geldvordering opde derden aan wie hij de door het hoofd van de inrichting bedoelde brieven heeft geschreven. Daaronder zijn de brieven die in het kader van deze procedure door het hoofd van de inrichting zijn overgelegd. Begrijpelijk is dat dezemensen het niet prettig hebben gevonden om die brieven te ontvangen. Zij hebben de mogelijkheid gehad daarvan aangifte doen. Klager bestrijdt dat dit zou hebben geleid tot strafrechtelijke vervolging. Ook kan men in een civieleprocedure een contactverbod vorderen. In plaats van de stappen die de betrokkenen nu hebben gezet tegen het schrijven van verdere brieven door klager, hadden zij de voormelde wegen moeten bewandelen. Zij hebben het hoofd van deinrichting voor hun karretje gespannen. Het hoofd heeft hieraan ten onrechte gehoor gegeven, omdat de inhoud van de brieven de bestreden maatregelen niet rechtvaardigt. Bovendien is niet geloofwaardig dat betrokkenen zelf de inhoudzo bedreigend hebben gevonden, nu zij daarvan pas werk hebben gemaakt in oktober 2003, terwijl de brieven van veel eerder dateren. Klager is zich er nu van bewust dat hij bepaalde dingen beter niet had kunnen schrijven, maar met debetrokkenen had moeten proberen uit te praten. Klager heeft ooit bericht van de politie te Haarlem gekregen, waaruit blijkt dat de politie vergelijkbare brieven niet als dreigbrieven beschouwt. De politie ziet dit derhalve niet alseen strafbaar feit.
Klager heeft er bezwaar tegen dat de onderhavige brieven door dhr. [A] zullen worden gebruikt in het kader van de volgende verlengingszitting. De mededeling van dhr. [A] dat hij daartoe zou overgaan was de aanleiding voor hetinstellen van dit beroep.

secretaris voorzitter

Naar boven