Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0253/GB, 18 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 04/253/GB
Betreft: [klager] datum: 18 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 10 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1964], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 januari 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, welke op 4 februari 2004 aan klager is uitgereikt,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing om hem te plaatsen in de gevangenis Veenhuizen ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 2 juli 2003 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Haarlem. Op 7 januari 2004 is hij geplaatst in de gevangenis Veenhuizen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 21 oktober 2003 en eindigt op 27 juli 2004.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager is het niet eens met de beslissing van de selectiefunctionaris, die feitelijk inhoudt dat klager niet voor verdere detentiefasering in aanmerking komt. Reden om klager in een gevangenis met een standaard beveiligingsniveau teplaatsen is dat klager het slachtoffer niet met rust zou laten. Klager heeft in het begin van zijn detentietijd enkele brieven naar zijn ex-vriendin, zijnde het slachtoffer, geschreven. Dat was omdat die ex-vriendin klagersdochtertje, dat bij hem op bezoek kwam, steeds uithoorde. Klager heeft normale brieven aan zijn ex-vriendin geschreven. Daarin heeft hij zijn spijt betuigd van hetgeen is voorgevallen tussen hem en zijn ex-vriendin. Hij heeftdaarbij nooit een dreigende toon gebruikt. Nadat klager via zijn advocaat te horen kreeg dat zijn ex-vriendin geen prijs stelde op die brieven, heeft klager niet meer geschreven. Klager wist niet van enig door hem gepleegd strafbaarfeit. Toen hij geselecteerd werd voor een gesloten inrichting bleek er echter een aangifte tegen hem te liggen. Die aangifte dateert van 11 juli 2003. Klagers strafzaak is op 22 september 2003 behandeld. Indien het een serieuzeaangifte was geweest, was die wel bij de behandeling van de strafzaak naar voren gekomen. De selectiefunctionaris heeft nu kennelijk geen vertrouwen meer in klager en dus krijgt klager geen detentiefasering. Klager heeft deselectiefunctionaris hierover nog nooit gesproken en hem dus ook niet kunnen uitleggen dat een en ander op misverstanden berust. Indien klager zou hebben geweten dat zijn brieven aan zijn ex-vriendin een nadelige invloed zoudenhebben op zijn detentiefasering, had hij die brieven nooit geschreven. Klager wil graag alsnog in aanmerking komen voor verdere detentiefasering. Ook klagers reclasseringswerker staat achter dat verzoek. Klager moet na afloop vanzijn detentie op een goede manier kunnen terugkeren in de samenleving. Hij wil zich gedurende de resterende tijd in detentie nuttig maken voor die samenleving.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het h.v.b. heeft klager in het kader van het selectievoorstel voorgesteld voor plaatsing in een inrichting met een normaal beveiligingsniveau. Reden voor dat voorstel was gelegen in de omstandigheid dat de officier van justitie tenaanzien van klager een executie-indicator had afgegeven. Naar aanleiding daarvan heeft de officier van justitie negatief geadviseerd ten aanzien van een eventuele plaatsing in een beperkt beveiligd regime. Reden daarvoor was datklager een delict heeft gepleegd tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis wegens een poging tot verkrachting van zijn (ex-)vriendin. Klager was eerder terzake van een soortgelijk feit opgepakt in januari 2003. Tijdens zijnvoorlopige hechtenis heeft klager een aantal brieven gezonden aan de slachtoffers. Een van die slachtoffers heeft contact gezocht met de selectiefunctionaris en daarbij aangegeven dat zij zich bedreigd voelt door deze brieven.Klager is uiteindelijk, door tussenkomst van het bureau slachtofferhulp en klagers advocaat, gestopt met het sturen van brieven aan de slachtoffers. De selectiefunctionaris heeft vervolgens contact gezocht met een medewerker van hetbureau zedenpolitie Noord, welke medewerker klager schijnt te kennen. Die medewerker is op de hoogte van die brieven maar wist niet of daarin sprake was van bedreigingen. Betreffende medewerker heeft desgevraagd aangegeven klager inte schatten als iemand die, indien hij daartoe de kans krijgt geboden, verhaal zal gaan halen. Hij wenste een en ander, nu het hier slechts een inschatting betrof, niet op papier vast te leggen. De selectiefunctionaris kan ook nietmet zekerheid zeggen of het slachtoffer met wie hij telefonisch contact heeft gehad een en ander heeft verklaard uit angst voor klager dan wel om klager een ‘hak te zetten’.
De selectiefunctionaris is van mening dat er bij de slachtoffers van klager grote onrust zou kunnen ontstaan indien er een mogelijkheid van confrontatie aanwezig zou zijn. Die mogelijkheid zou bij plaatsing van klager in eeninrichting met regimair verlof aanwezig zijn. Klagers woning schijnt inmiddels verkocht te zijn. Dit maakt dat klager thans geen acceptabel verlofadres meer heeft. De reclasseringswerker die klager begeleidt heeft er voor gepleitklager te plaatsen in een beperkt beveiligde inrichting. Dit zou het reclasseringscontact, dat is opgelegd door de rechtbank, ten goede komen. Daarnaast is de reclasseringswerker van mening dat de medewerkers van het bureauselectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.) van het h.v.b. Haarlem trachten klager een ‘hak’ te zetten. De selectiefunctionaris heeft dit bij het b.s.d. nagevraagd. Een en ander wordt ten stelligste ontkend.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Veenhuizen is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna de Regeling) d.d. 15 augustus 2000 (kenmerk 5042803/00/DJI) kunnen – voor zover hier van belang – in eenbeperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen,
b. een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, en
c. beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
Blijkens de informatie van de selectiefunctionaris heeft de officier van justitie ernstige bezwaren tegen een plaatsing van klager in een beperkt beveiligde, inrichting in verband met (zo verstaat de beroepscommissie) hetmaatschappelijk risico dat klager vormt indien (regimair) verlof mogelijk zou zijn. Als reden voor dat bezwaar is daarbij aangevoerd dat klager het onderhavige strafbare feit tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis heeftgepleegd en er sprake is van specifieke recidive en gebruik van geweld.
Daarnaast is, nu klagers woning is verkocht, niet gebleken van een aanvaardbaar verlofadres. Een en ander maakt dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, nu klager voldoet aan de voorde onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria, niet in strijd is met de wet en dat die beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zaldaarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven