Nummer: 04/345/GB
Betreft: [klager] datum: 18 maart 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 25 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op [1966], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 17 februari 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis Maashegge te Overloon afgewezen.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 14 mei 2003 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring te Grave. Op 3 november 2003 is hij geplaatst in gevangenis Nieuw Vosseveld te Vught, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.
2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 1 oktober 2003. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 3 mei 2005.
3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis Maashegge als volgt toegelicht.
Het verzoek is afgewezen omdat klager nog openstaande strafzaken heeft waardoor hij mogelijk nog meer dan achttien maanden in detentie moet verblijven. Klager is echter van mening dat hij in die openstaande zaken met goede redenenin hoger beroep is gegaan. Klager zou kennelijk de straffen die hem in eerste aanleg zijn opgelegd moeten accepteren, ook als hij onschuldig is. Klager vraagt zich af waarom een en ander zo lang heeft moeten duren. Deselectiefunctionaris was immers op 23 december 2003, het moment van indienen van het verzoek, bekend met het gegeven dat er nog strafzaken openstonden.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager verblijft in de gevangenis Nieuw Vosseveld en heeft verzocht om overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting. Uit de aan de selectiefunctionaris aangeleverde gegevens bleek dat klager nog openstaande strafzaken had.Volgens telefonische mededelingen van klager zou de eventuele invloed van de strafzaken van beperkte invloed zijn op klagers strafrestant. Uit de nadere – door de selectiefunctionaris opgevraagde informatie – blijkt dat er een hogerberoep loopt tegen een veroordeling van de politierechter tot een gevangenisstraf van zes maanden en dat er daarnaast nog een zaak onder de politierechter is. Op grond daarvan komt klager thans (nog) niet in aanmerking voorplaatsing in een beperkt beveiligde inrichting. De einddatum van klagers detentie staat immers nog niet vast, terwijl voorts de reële verwachting kan worden uitgesproken dat de achttien maanden strafrestant overschreden kan worden.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, komen naast zelfmelders voor plaatsing ineen beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
4.2. In de Memorie van Toelichting op dit artikel staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rolspeelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van depreventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen deaard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.3. Vast staat dat klager nog tenminste één en mogelijk twee lopende strafzaken heeft waarvan in ieder geval één in hoger beroep. Het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld hield een onvoorwaardelijke veroordeling tot zesmaanden gevangenisstraf in. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat de einddatum van klagers detentie vast staat of dat deze detentie nog minder dan achttien maanden zal duren. Dat maakt dat de op de onder 3.2 genoemde grondengebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris niet in strijd is met de wet en dat deze beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 maart 2004
secretaris voorzitter