Nummer R-19/4638/GV
Betreft [klager] Datum 20 oktober 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 30 augustus 2019 klagers verzoek tot algemeen verlof afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. T. Sandrk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen, vanwege het feit dat hij zich eerder heeft onttrokken aan zijn detentie. Aangezien slechts een zeer beperkt strafrestant resteerde, had hij geen aanleiding zich tijdens het verlof andermaal aan zijn detentie te onttrekken. Klager was gemotiveerd om aan zijn resocialisatietraject te beginnen, zijn detentieperiode achter zich te laten en een band met zijn kinderen op te bouwen. Hij was bereid om het verlof te genieten met elektronische controle.
Verweerder heeft de verlofaanvraag daarnaast op voorhand afgewezen, als gevolg waarvan een aan de beslissing ten grondslag liggende individuele beoordeling ontbreekt. Dat is in strijd met de jurisprudentie van de beroepscommissie waarin is bepaald dat bij elke verlofaanvraag een belangenafweging dient te worden gemaakt. In klagers geval zijn andere factoren, die een bijdrage behoren te leveren aan de afweging of verlof dient te worden toegestaan, achterwege gelaten. Enkel de periode voor aanvang van zijn detentie is in ogenschouw genomen, terwijl niet is gekeken naar de uitgebrachte positieve adviezen omtrent verloven en fasering en klagers goede gedrag in de inrichting. Voor de ontvankelijkheid van het beroep is niet relevant dat klager niet langer is gedetineerd. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.
Standpunt van verweerder
Het belang aan klagers beroep is komen te ontvallen, omdat hij hangende het beroep in vrijheid is gesteld.
Uitgebrachte adviezen
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarde van een locatiegebod en onder toepassing van elektronische controle.
Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager zich gedurende negen jaar heeft onttrokken aan de detentie. Ten tijde van de verlofaanvraag was klager pas recent gedetineerd, zodat geen ruimte bestaat voor het verlenen van verlof.
Vanuit het Informatiepunt Detentieverloop is te kennen gegeven dat het slachtoffer van het door klager gepleegde delict geen rol wenst te hebben rondom het verlenen van vrijheden aan klager.
De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.
3. De beoordeling
Verweerder meent dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep, omdat klager vanaf 1 oktober 2019 in vrijheid is gesteld. Die omstandigheid leidt in zaken als deze – volgens vaste jurisprudentie – echter niet tot niet-ontvankelijkheid van klager in beroep. De beroepscommissie zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.
Klager onderging een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens vrijheidsberoving, diefstal met geweld, afpersing en oplichting. Daarnaast diende hij een jeugddetentie van twintig dagen te ondergaan. Op 1 oktober 2019 is hij in vrijheid gesteld.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Klager betoogt dat bij zijn verlofaanvraag geen individuele beoordeling heeft plaatsgevonden, nu in de bestreden beslissing is opgemerkt dat hij zijn (toenmalige) resterende detentieperiode volledig zonder vrijheden diende uit te zitten. Wat van dit laatste ook zij, in de bestreden beslissing is de hierboven vermelde belangenafweging gemaakt, naar aanleiding waarvan verweerder heeft beslist klagers tweede verzoek om algemeen verlof af te wijzen.
De beroepscommissie is van oordeel dat de bestreden beslissing, gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder a, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Klager heeft zich van 15 mei 2010 tot en met 31 maart 2019 gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis onttrokken aan de detentie. Op laatstgenoemde datum is hij naar aanleiding van een identiteitscontrole aangehouden. De reclassering heeft, hoewel zij adviseerde klager in aanmerking te laten komen voor detentiefasering, het risico op het onttrekken aan voorwaarden ingeschat als gemiddeld tot hoog. Ondanks dat klager positief gedrag vertoonde in de inrichting, weigerde hij namelijk zijn medewerking te verlenen aan psychologisch onderzoek en was hij gedurende negen jaar voortvluchtig.
Het voorgaande vormde een forse contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigde, ondanks het positieve advies van de directeur van de PI Nieuwegein, een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 20 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter