Nummer S-20/3790/SGA
Betreft [verzoeker] Datum 10 juni 2020
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft op 7 juni 2020 aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van zes dagen opsluiting in een strafcel, vanwege onacceptabele uitlatingen jegens het personeel, ingaande op 7 juni 2020 om 10:30 uur en eindigend op 13 juni 2020 om 10:30 uur.
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan. Tevens is een schorsingsverzoek ontvangen van verzoekers raadsvrouw, mr. T. Arkesteijn.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (IJ-2020-000538).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Verzoeker vindt de opgelegde straf te zwaar en stelt dat er sprake is van een misverstand. Hij ontkent het personeel bedreigd te hebben. Voorts stelt verzoeker last te hebben van claustrofobie waardoor hij zes dagen in een strafcel niet vol kan houden.
Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker aan een personeelslid om een extra belmoment heeft gevraagd. Het personeelslid was bereid om verzoeker vijf minuten extra te laten bellen. Verzoeker was het hier niet mee eens en wilde tien minuten bellen. Verzoeker bleef aandringen dat hij tien minuten wilde bellen en maakte vervolgens een wegwerpgebaar en een “tjoerie” - hetgeen minachting is van een persoon – naar het personeelslid. Door dit gedrag mocht verzoeker helemaal niet meer bellen. Verzoeker werd ingesloten en begon vervolgens hevig tegen de deur te trappen. Tevens bedreigde verzoeker het personeelslid met de woorden “buiten had ik je al lang doodgeslagen!”.
Op grond van artikel 57, eerste lid, onder k, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) dient de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord alvorens hij beslist over de oplegging van een disciplinaire straf. In de beschikking tot oplegging van de disciplinaire straf is niet opgenomen of verzoeker al dan niet is gehoord. Het vooraf horen van de gedetineerde is een essentieel recht van de gedetineerde. Nu hierover niets is opgenomen in de bestreden beschikking kan niet worden vastgesteld dat verzoeker voorafgaand aan de oplegging van de bestreden disciplinaire straf is gehoord. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is niet aan de vereisten van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder k, van de Pbw voldaan. De voorzitter zal het verzoek dan ook toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 10 juni 2020 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.
secretaris voorzitter