Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5539/TA, 15 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:15-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/5539/TA

betreft: [klager]                                                                     datum: 15 september 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de instelling, gericht tegen een uitspraak van 12 december 2019 van de beklagcommissie bij genoemde instelling, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager alsmede zijn raadsman mr. S.O. Roosjen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en het hoofd van de instelling om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft:

a. de beslissing van 18 juli 2019 tot het weigeren van telefonisch contact met mevrouw A. (Me 2019-252),

b. de beslissingen van 18 september 2019 tot het weigeren van post van en aan en telefoneren met alle personen en instanties, met uitzondering van geprivilegieerde personen, zoals de advocaat (Me 2019-306).

De beklagcommissie heeft het beklag inhoudelijk ongegrond en formeel gegrond verklaard, met toekenning van een tegemoetkoming van €10,-, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De beklagcommissie heeft de klachten formeel gegrond verklaard op de grond dat klager niet voorafgaand aan de beslissingen is gehoord. Ondanks dat de wet niet verplicht tot het horen, had dit volgens de beklagcommissie moeten gebeuren op grond van zorgvuldigheid en fatsoen. Hiermee gaat de beklagcommissie voorbij aan de scheiding der machten, daar het niet aan haar is om formaliteiten verplicht te stellen die door de wetgever niet expliciet in de wet zijn opgenomen.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

De wet verplicht niet tot het horen bij het opleggen van de bestreden beslissingen, waarbij een inbreuk op rechten van klager wordt gemaakt. In een dergelijke situatie kunnen door het horen voorafgaand aan het nemen van de beslissingen echter argumenten van klager worden meegewogen. Daardoor kan mogelijk worden voorkomen dat verkeerde beslissingen worden genomen of kan in elk geval de kans op acceptatie van de beslissingen worden vergroot omdat de betrokkene weet dat zijn argumenten voorafgaande aan de beslissing zijn meegewogen.

De beklagcommissie spreekt in dit verband over het naleven van regels van zorgvuldigheid en fatsoen. Klager is met de beklagcommissie van oordeel dat die regels door de instelling zijn geschonden en dat een sanctie gepast is, zelfs als de wet daarvoor geen direct aanknopingspunt biedt.

Van het voorbijgaan aan de scheiding der machten is geen sprake, omdat veel vaker op grond van jurisprudentie verplichtingen kunnen ontstaan die naar de letter niet in de wet zijn opgenomen.

3.         De beoordeling

Vast staat dat de beroepscommissie geen beroep van klager tegen de inhoudelijke ongegrondverklaring van het beklag heeft ontvangen.

In beroep is daarom alleen de vraag aan de orde of de instelling kan worden verplicht verpleegden zoals klager te horen in geval de wetgever geen hoorplicht heeft opgenomen tegen beslissingen zoals in beklag aan de orde.

Vast staat dat in artikel 53, eerste lid, Bvt geen hoorplicht is opgenomen betreffende beslissingen tot het weigeren van verzenden en ontvangen van post en van het voeren van telefoongesprekken.

In de Memorie van Toelichting op de hoorplicht in de Bvt staat vermeld dat de gevallen waarin voorafgaande aan het nemen van een beslissing het hoofd van de instelling verplicht is de verpleegde te horen althans hem daartoe in de gelegenheid te stellen limitatief zijn opgesomd in het eerste lid.

De wetgever heeft daarom bewust geen hoorplicht voor de onderhavige beslissingen in de wet opgenomen.

Gelet daarop kunnen de beklagcommissie en de beroepscommissie niet via uitspraken alsnog een hoorplicht opleggen, maar hooguit de wenselijkheid van het voorafgaand horen uitspreken.

Voor het niet voldoen daaraan kan in daartoe in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden toegekend als sprake is van een niet ongedaan te maken ongewenst rechtsgevolg.

Niet is gesteld of gebleken dat daarvan in klagers geval sprake is.

Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond; in zoverre vernietigt zij de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart zij het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 15 september 2020.

secretaris                                voorzitter                    

Naar boven