Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6575/GA, 3 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer R-20/6575/GA

Betreft [Klager] Datum 3 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 6 april 2020 beslist klager te verplichten tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a‑dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Het door klager ingediende schorsingsverzoek is afgewezen (RSJ 8 april 2020, S-20/3381/SGA).

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager ontkent in de nacht voor overlast te zorgen. Hij is het er dan ook niet mee eens dat hij om die reden in afzondering is geplaatst. De directeur stelt dat klager een agressieve houding heeft, waarmee hij agressie bij anderen oproept. Klager betwist dat. Een dwangbehandeling dient als ultimum remedium te gelden, waarbij rekening moet worden gehouden met onder meer de proportionaliteit en subsidiariteit. In de bestreden beslissing is opgenomen dat klager is te motiveren tot het vrijwillig accepteren van een oraal antipsychoticum. Er zijn dus andere manieren om ervoor te zorgen dat klager zijn medicatie vrijwillig inneemt. Met het toepassen van de dwangbehandeling wordt geen gehoor gegeven aan het subsidiariteitsbeginsel.

Standpunt van de directeur

Klager is in 2014 vanuit het oorlogsgeweld in Syrië naar Nederland gevlucht. Er is weinig bekend over zijn psychiatrische voorgeschiedenis. Hij gebruikt dagelijks cannabis en ontkent andere drugs te gebruiken. Soms drinkt hij alcohol. Hij beschouwt het gebruik van cannabis als medicatie. Voor zijn plaatsing in het PPC verbleef hij in een Extra Zorgvoorziening (hierna: EZV), waar hij zich erover beklaagde dat er traangas via de ventilatoren op hem zou worden losgelaten en dat hij in de gaten zou worden gehouden door camera’s. Hij heeft tijdens een gesprek in de EZV een onnavolgbaar verhaal over justitie, personeelsleden, tolken, camera’s, televisies en gas uit het plafond verteld en lijkt zijn lichamelijke klachten daar aan toe te schrijven. Tijdens zijn opnamegesprek in het PPC gaf hij aan op zijn hoede te zijn. Hij is bang om op straat als Zorro om het leven te komen en is angstig voor de Nederlandse regering. Er is een floride paranoïd psychotisch toestandsbeeld ontstaan. Als gevolg daarvan is hij op
9 februari 2020 tot het ondergaan van een b-dwangbehandeling verplicht. In eerste instantie reageerde hij daar goed op, maar daarna deed klager in toenemende mate psychotische uitspraken. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het feit dat hij gemiddeld om de dag zijn orale antipsychoticum weigerde in te nemen. Hij wil geen medicatie meer innemen, omdat dit volgens hem niet nodig is.

Er is sprake van een gevaar voor anderen en gevaar voor klager zelf door het oproepen van agressie van anderen als gevolg van zijn hinderlijke gedrag en dreigende houding. Tevens bestaat er op de langere termijn een gevaar voor klager vanwege zijn weigering te eten en te drinken. Uit de beoordelingen van de psychiaters blijkt voldoende dat er een causaal verband is tussen het beschreven gevaar en de bij klager vastgestelde stoornis.

Er zijn eerst minder bezwarende middelen aangewend. Zo zijn motiverende gesprekken met klager gevoerd om hem te motiveren zijn medicatie vrijwillig in te nemen. Ook is geprobeerd het gevaar af te wenden door klager op een kleinere afdeling te plaatsen, hetgeen niet zinvol is gebleken. Er zijn geen andere mogelijkheden om het gevaar af te wenden. Antipsychotica zijn bewezen effectief. De eerder ingezette b-dwangbehandeling heeft geresulteerd in een afname van klagers psychose (en daarmee tot een afname van het gedragsrepertoire dat het gevolg was van die psychose). Ook was geen sprake meer van een gevaar voor anderen door het oproepen van agressie en van het hongeren en dorsten. Klager was onder invloed van de b-dwangbehandeling te motiveren tot het accepteren van een oraal antipsychoticum. Nu hij zijn medicatie niet meer structureel innam en een neergaande lijn in zijn gemoedstoestand te zien was, is besloten om een a-dwangbehandeling in te zetten.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a‑dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Bij klager is een paranoïde psychose (vermoedelijk als gevolg van schizofrenie) vastgesteld. In verband met het floride paranoïde psychotische toestandsbeeld van klager – uitgebreid omschreven in het uittreksel van zijn behandelplan – is hij op 9 februari 2020 verplicht tot het ondergaan van een b-dwangbehandeling. Hij veroorzaakte vanuit zijn psychotische toestandsbeeld gevaar voor anderen alsook voor zichzelf, door het oproepen van agressie van anderen met zijn hinderlijke gedrag en dreigende houding. Op de langere termijn bestond ook een gevaar voor klager zelf, omdat hij weigerde te eten en te drinken. De b-dwangbehandeling heeft tot een afname van de psychose en het daaruit voortvloeiende gedragsrepertoire
– achterdocht, prikkelbaarheid, agitatie – geleid. Er was geen sprake meer van het oproepen van agressie van anderen, noch van het weigeren te eten of te drinken. Hij was aanvankelijk te motiveren tot het accepteren van een oraal antipsychoticum. De b-dwangbehandeling (de toediening van antipsychotica) is dan ook effectief en doelmatig gebleken.

Nadat de in het kader van de b-dwangbehandeling toegediende antipsychotische medicatie was uitgewerkt, trad er een verslechterd psychotisch toestandsbeeld op. Zo deed klager in toenemende mate psychotische uitspraken en de gedragsproblemen in het kader van de psychotische decompensatie namen toe. Er was sprake van voortdurende paranoïde waanideeën die (in toenemende mate) weer tot spanning en agitatie bij klager leidden en er was onverminderd sprake van de eerder geconstateerde psychotische overtuigingen. Hij volhardde in zijn standpunt geen medicatie nodig te hebben en weigerde orale medicatie in te nemen. Volgens klagers behandelend psychiater was sprake van een verdieping van de psychose. Deze psychose zou zonder ingrijpen met dwangmedicatie vermoedelijk de regie over klagers gedragsrepertoire weer hebben overgenomen, hetgeen alsdan zou hebben geresulteerd in een terugkeer van de gevaren zoals eerder vastgesteld. Er hebben, voordat klager tot het ondergaan van de onderhavige a-dwangbehandeling werd verplicht, steunende structurerende interventies en motiverende gesprekken plaatsgevonden. Psycho-educatie is vanwege het bij klager ontbrekende ziektebesef niet mogelijk. Plaatsing van klager op een kleinere afdeling is tijdens eerdere psychotische decompensatie niet zinvol gebleken. Met toediening van antipsychotica kan een afname van de psychose worden gerealiseerd. Met een langdurige behandeling met antipsychotica is volledige remissie van de psychose niet uitgesloten. Zonder ingrijpen blijft sprake van een impasse in klagers behandeling en zal hij niet in staat zijn ziektebesef (en uiteindelijk ziekte-inzicht) te ontwikkelen.   

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager a‑dwangbehandeling toe te passen kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 3 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven