Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7209/JA, 16 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7209/JA              

           

Betreft [klager]            Datum 16 oktober 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) Den Hey-Acker (hierna: de directeur) heeft voor klager bij de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) een machtiging tot deelname aan een scholings- en trainingsprogramma (STP) aangevraagd. Klager heeft beklag ingesteld tegen het stopzetten van deze aanvraag, als gevolg waarvan een voor hem passende behandeling uitblijft.

De beklagrechter bij de RJJI Den Hey-Acker te Breda heeft op 8 juni 2020 het beklag ongegrond verklaard (HA-2020-000182). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A.D. Kloosterman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met de uitspraak van de beklagrechter. Het tijdelijk stopzetten van de aanvraag tot deelname aan een STP vindt geen grondslag in de wet. Aangezien de aanvraag uiteindelijk is afgewezen, moet het ervoor worden gehouden dat de machtiging tot deelname aan een STP is geweigerd. De in het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj) genoemde weigeringsgronden voor deelname zijn uitdrukkelijk niet op klager van toepassing. In klagers geval is noch een strafbaar feit begaan tijdens de deelname aan het STP noch strafvervolging ingesteld of een vrijheidsstraf gevorderd. Klager bestrijdt dat hij zichzelf in een situatie heeft gebracht dat jegens hem aangifte is gedaan en ontkent iedere betrokkenheid bij het vermeende strafbare feit. Bovendien is de zaak recentelijk geseponeerd vanwege onvoldoende bewijs.

Het standpunt van de directeur is innerlijk tegenstrijdig, omdat hij enerzijds erkent dat klagers behandelplafond is bereikt en anderzijds stelt dat de geboden behandeling in de inrichting passend is. In de periode vanaf medio oktober 2019 heeft klager echter geen passende behandeling ontvangen, zoals bedoeld in artikel 77 van het Rjj. Hoewel hem alternatieve behandelmogelijkheden zijn geboden, in de vorm van verlofverlening voor onderwijs en arbeid, vormt dit geen passende, doeltreffende en op zijn reële behoefte afgestemde behandeling. De tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) ving aan op 14 augustus 2015 en is bij beslissing van 16 augustus 2019 verlengd voor de duur van een jaar. In het kader van deze beslissing hebben zowel de officier van justitie als de inrichting te kennen gegeven dat klagers behandelplafond is bereikt en dat, om die reden, een aanvang zou worden gemaakt met de aanvraag tot deelname aan een STP. Klagers behandeldoelen zijn dan ook gelegen buiten de inrichting, namelijk in het omgaan met vrijheden en zijn voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij, terwijl deze behandeldoelen niet door het geboden alternatieve dagprogramma in de inrichting kunnen worden gerealiseerd. De omstandigheid dat klager weigert aan dit dagprogramma deel te nemen, maakt dit niet anders.

De betreffende periode heeft klager ervaren als uiterst vervelend en onredelijk bezwarend, vanwege de onzekerheid over het verloop van zijn behandeltraject en het feit dat hij onnodig lang in de inrichting heeft moeten verblijven. Aangezien de rechtsgevolgen van de genomen beslissing van de directeur niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, verzoekt klager om een tegemoetkoming van geldelijke aard.

 

Standpunt van de directeur

Eind 2019, in de periode waarin de machtiging tot deelname aan een STP was aangevraagd, bleek dat de RJJ de Hartelborgt te Spijkenisse tegen klager aangifte had gedaan, vanwege mogelijke identiteitsfraude. Daarop heeft de Minister de behandeling van de door directeur ingediende aanvraag stopgezet. Aanvankelijk wilde de Minister de verlofmachtiging in het geheel intrekken, maar op aandringen van de inrichting is het verlof teruggebracht naar eendaags onbegeleid verlof ten behoeve van klagers school en werk. Op deze manier kon er voor hem perspectief blijven.

Mede vanwege de beperkende coronamaatregelen in de inrichting omtrent verlofverlening, als gevolg waarvan klagers perspectief nog geringer is geworden, is de werkrelatie met het behandelteam en klagers behandelmotivatie snel verslechterd. Klagers houding ten opzichte van het behandelteam kenmerkt zich door vijandigheid, hetgeen zich onder meer uit door het maken van venijnige opmerkingen en verwijten en het veelvuldig indienen van klachten. Er is moeilijk grip te krijgen op zijn gedrag, want hij heeft weinig zelfinzicht en stelt zich vooral op als slachtoffer.

Het voorgaande heeft ertoe geleid dat het behandelperspectief en de daarbij behorende behandeldoelen zijn aangepast. Ten behoeve van recidivevermindering is het van belang dat klager meer zelfinzicht krijgt en dat hij leert verstandige keuzes te maken, waarbij hij rekening houdt met zowel korte- als langetermijngevolgen voor zichzelf en voor anderen. Vanuit een gezamenlijk ontwikkeld toekomstperspectief is daarnaast een resocialisatietraject uitgezet, met oog voor de pijlers wonen en dag- en vrijetijdsbesteding. De behandeldoelen zijn dan ook gericht op het ontwikkelen van een functionele behandelrelatie tussen klager en het behandelteam, het stimuleren van klagers identiteitsontwikkeling, het vergroten van zelfinzicht en het vermogen tot zelfreflectie, het vergroten van zijn copingvaardigheden en keuzemogelijkheden en op het ontwikkelen van een gezamenlijk en realistisch toekomstperspectief. In de afgelopen periode is in het bijzonder ingezet op de voorbereiding van deelname aan een STP, nadat was gebleken dat de aangifte niet tot een strafvervolging had geleid. Klager zorgt er echter voor dat dit traject stagneert, waardoor deelname aan een STP nog steeds niet is gerealiseerd. Uit het voorgaande blijkt dat de inrichting klager een passend behandeling biedt.

 

3. De beoordeling

Wettelijk kader

Een jeugdige kan bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing, betreffende de weigering op het verzoek tot deelname aan een scholings- en trainingsprogramma en de beëindiging van de deelname aan een scholings- en trainingsprogramma, alsmede enige andere beslissing die een beperking inhoudt van een recht dat de jeugdige op grond van een bij of krachtens deze wet toekomt (artikel 65, eerste lid onder a en n, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj)).

Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuim of geweigerd, indien niet binnen de wettelijk of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

De inrichting biedt passende behandeling aan. Onder passende behandeling wordt verstaan zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en gericht op de jeugdige wordt verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de jeugdige (artikel 77 van het Rjj).

De jeugdige heeft het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof, voor zover hiertegen geen beklag ingevolge artikel 65, eerste en tweede lid, openstaat, een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie (artikel 77, tweede lid, van de Bjj).

Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de beslissing van Onze Minister, strekkende tot weigering van het verlenen van een machtiging tot deelname aan het scholings- en trainingsprogramma, na het verzoek bedoeld in artikel 3, zesde lid. De jeugdige heeft ook het recht een beroepschrift in te dienen indien een tijdige beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een machtiging uitblijft en tegen de beslissing tot intrekking van die machtiging door Onze Minister (artikel 77, derde lid, van de Bjj).

 

De beslissing van de Minister

Klagers klacht is gericht tegen het stopzetten van de aanvraag voor deelname aan een STP, als gevolg waarvan sinds oktober 2019 een passende behandeling (in de inrichting) uitblijft. Het is van belang bij de procedure rondom de aanvraag tot deelname aan een STP de rol van de directeur en de beslissing van de Minister te onderscheiden. Uit het dossier volgt dat de directeur ten behoeve van klager een machtiging tot deelname aan een STP had aangevraagd bij de Minister. De Minister heeft beslist op deze aanvraag, in de zin dat hij de behandeling van de door de directeur ingediende aanvraag heeft stopgezet, nadat hem ter ore kwam dat tegen klager aangifte was gedaan.

De beklagrechter heeft niet beslist op het onderdeel van de klacht dat is gericht tegen deze beslissing van de Minister, terwijl de beklagrechter zich onbevoegd had moeten verklaren om dat beklag in behandeling te nemen. Tegen de beslissing van de Minister, stond immers op grond van artikel 77, tweede en derde lid, van de Bjj (rechtstreeks) beroep open bij de beroepscommissie. De beroepscommissie zal daarom dit klachtonderdeel aanmerken als een beroep en daarop om proceseconomische redenen in deze uitspraak beslissen.

De Minister heeft in oktober 2019 beslist om de behandeling van de aanvraag tot klagers deelname aan een STP stop te zetten. Het beroep, dat is ingediend als klaagschrift, dateert van 7 mei 2020 en ziet op de periode vanaf het moment dat de Minister zijn beslissing heeft genomen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat klager niet binnen zeven dagen, nadat hij van de beslissing had kennisgenomen, beroep heeft ingesteld, terwijl daarvoor geen goede reden bestond (artikel 78, tweede lid, van de Bjj). Klager moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep. Dat betekent dat de beroepscommissie het beroep niet meer inhoudelijk kan behandelen.

De beroepscommissie merkt overigens op dat de bij de Minister ingediende aanvraag van de directeur geen beslissing van de directeur betreft waartegen op grond van artikel 65, eerste en tweede lid, van de Bjj beklag openstaat (vergelijk RSJ 25 augustus 2005, 05/1085/JA).

 

Klagers recht op een passende behandeling

Voor klager is het belangrijk om te weten dat de deelname aan een STP geen recht is, maar een gunst. De directeur kan aan de Minister een voordracht doen als hij van mening is dat het verantwoord is dat de jeugdige deelneemt aan een STP en de jeugdige daaraan toe is. Klager heeft wel recht op een passende behandeling.

Uit het dossier, waaronder de inlichtingen van de directeur, blijkt het volgende. Door klagers toedoen is een van de in de perspectiefplannen beschreven perspectieven, namelijk zijn deelname aan een STP, gestagneerd. Naast het feit dat tegen hem aangifte is gedaan, neemt klager een negatieve houding aan ten aanzien van het behandelteam. De behandeldoelen, die nodig zijn om de betreffende perspectieven te verwezenlijken, zijn gericht op het ontwikkelen dan wel behouden van een functionele werkrelatie met het behandelteam en de reclassering, het vergroten van zijn zelf reflecterend vermogen en het blijven bieden van perspectief. Bij dit laatste behandeldoel werd aan klager verlof verleend ten behoeve van zijn schoolgang en werk. Dat is echter, buiten toedoen van de directeur, gefrustreerd door de, ten tijde van de klacht geldende, landelijk beperkende coronamaatregelen, waardoor het verlenen van (resocialisatie) verlof voor een langere periode niet mogelijk was. Hoewel de directeur heeft onderzocht hoe klager, binnen de bestaande mogelijkheden in de inrichting, bij het studeren kan worden gefaciliteerd, weigert klager met de schooldecaan daarover in gesprek te gaan. De behandeldoelen worden vormgegeven door middel van mentorgesprekken, dagelijkse bejegening en interventies van het behandelteam, terwijl klager eveneens veelvuldig weigert deel te nemen aan het geboden dagprogramma.

De beroepscommissie is, tegen deze achtergrond, van oordeel dat de directeur zich voldoende inspanningen heeft getroost om klager een passende behandeling te bieden, zodat klagers recht op een passende behandeling niet is geschonden. Zij zal daarom klagers beroep ongegrond verklaren, met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep, dat is gericht tegen de beslissing van de Minister.

De beroepscommissie verklaart het beroep, dat is gericht tegen klagers recht op een passende behandeling, ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 16 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, H. Heddema en T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven