Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6876/GV, 15 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:15-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6876/GV          

Betreft [klager]

Datum 15 oktober 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 7 mei 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

Klagers raadsman, mr. W.R. Jonk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is weliswaar voor een ernstig feit veroordeeld, maar dat vormt op zichzelf geen reden om het verzoek af te wijzen. Dit volgt niet uit de wet en evenmin uit de jurisprudentie. Dit geldt ook voor klagers ontkennende houding tijdens het strafproces.

Klager is pas op 17 maart 2019 gedetineerd. Hij heeft zijn proces grotendeels in vrijheid kunnen afwachten. De geschokte rechtsorde woog toen kennelijk niet zo zwaar dat klager voorlopig gehecht diende te blijven. Niet valt in te zien waarom de geschokte rechtsorde nu wel in de weg zou staan aan strafonderbreking. Bovendien verplicht de strafonderbreking klager het land te verlaten, terwijl detentie in Nederland een belasting vormt voor de Staat.

Positieve ontwikkelingen in klagers houding jegens het slachtoffer worden negatief uitgelegd. Zo wordt klagers excuusbrief negatief uitgelegd, omdat dit niet door objectieve gegevens wordt ondersteund. Dat is onbegrijpelijk. Klager heeft zijn leven gebeterd en is tot inkeer gekomen. Dat blijkt ook uit zijn uitstekende gedrag in detentie.

Het is onjuist dat het gerechtshof bij de oplegging van de straf niet kon voorzien dat klager mogelijk ongewenst vreemdeling zou worden verklaard en dus in aanmerking zou komen voor strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling. Een dergelijke gang van zaken is niet uniek. Het gerechtshof neemt daar (uiteraard) geen voorschot op, maar dat wil niet zeggen dat het verzoek nu moet worden afgewezen. Daarbij komt dat klager, als hij niet ongewenst verklaard zou zijn, gebruik had kunnen maken van de mogelijkheden van detentiefasering. Het gerechtshof heeft er evenmin rekening mee kunnen houden dat die mogelijkheden voor klager niet zouden bestaan. Dat kan gecompenseerd worden door strafonderbreking te verlenen. Anders zou klager juist zwaarder worden gestraft.

Standpunt van verweerder

Verwezen wordt naar de uitgebrachte adviezen, in het bijzonder het advies van het Openbaar Ministerie (OM), alsook naar de beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). In die beschikking staat onder meer dat geen positieve gedragsverandering kan worden aangenomen op basis van klagers excuusbrief, mede omdat hij twee maanden daarvoor ter zitting nog heeft verklaard dat het slachtoffer zijn leven had verpest met haar leugens.

Het is de maatschappij niet uit te leggen als klager zonder nadere voorwaarden in vrijheid zou worden gesteld. Klager moet nog een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De door de reclassering geïndiceerde behandeling is niet mogelijk door klagers ontkennende houding. Zodoende zijn de risico’s voor de veiligheid van het ontvangende land niet voldoende te ondervangen. De kans op maatschappelijke onrust is reëel.

Over deels voorwaardelijke gevangenisstraffen wordt geen voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) verleend. Het gerechtshof is er dus niet van uitgegaan dat klager eerder in vrijheid zou worden gesteld dan de einddatum op basis van de onvoorwaardelijk opgelegde dertig maanden.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek, in verband met het negatieve advies van het OM.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek. Verwezen wordt naar de bijzondere en voor klager zeer negatieve strafmotivering. Klager zou – (ook) als er geen sprake was van een ongewenstverklaring – niet in aanmerking zijn gekomen voor een VI. Klager ontkent het delict en geeft het slachtoffer de schuld. Het is de maatschappij en het slachtoffer op geen enkele manier uit te leggen dat hij op de helft van zijn straftijd al in vrijheid zou worden gesteld. De rechter heeft hier ook niet van uit kunnen gaan. Tot slot zou klager in Bulgarije geen last hebben van de voorwaardelijke veroordeling en de opgelegde proeftijd. Ook daarmee zou hij in een betere positie komen dan Nederlandse gedetineerden.

3. De beoordeling

Klager is sinds 17 maart 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens verkrachting. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 17 mei 2021.

Artikel 40a van de Regeling

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.

Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

De afwijzing van klagers verzoek

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij is veroordeeld voor een ernstig gewelds- en zedendelict en er bij de veroordeling van uit is gegaan dat er geen VI zou worden verleend. De belangen van het slachtoffer en de maatschappij dienen volgens verweerder zwaarder te wegen dan klagers belang.

De inhoudelijke beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat klager is veroordeeld voor verkrachting in vereniging van een vijftienjarig meisje. Dat is een ernstig delict dat naar zijn aard veel impact heeft op het jonge slachtoffer en haar omgeving. Aan klager is een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Hij zou, ook als hij geen vreemdeling was geweest, niet in aanmerking zijn gekomen voor een VI. Klager heeft een excuusbrief geschreven, maar kort daarvoor heeft hij (tijdens het strafproces) de schuld nog bij het slachtoffer neergelegd. Het OM heeft, gelet op deze omstandigheden, negatief geadviseerd.

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing om klager (nog) geen strafonderbreking te verlenen – ondanks klagers goede gedrag in de inrichting – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 15 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven