Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/3033/TP, 18 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/3033/TP

betreft: [klager] datum: 18 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 30 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. M. Tuijnenburg Muijs om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 9 januari 2004 verlengd tot 8 april 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 3 juli 2002 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 18 juli 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verscheidene huizen van bewaring, laatstelijk in unit 1,huis van bewaring (h.v.b.) te Krimpen aan den IJssel.
De Minister heeft aangegeven bij beschikking d.d. 26 februari 2003 te hebben besloten tot plaatsing van klager in de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen. Klager is op 29 januari 2004 in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager acht de duur van de passantentermijn te lang. Om die reden komt hij in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, die hij maandelijks uitgekeerd had willen hebben tijdens zijn verblijf in het h.v.b. De Minister heeft hemop 13 juni 2003 een tegemoetkoming aangeboden van € 600,= per maand, met verhoging van dat bedrag per periode van drie maanden met € 125,=. Daar in de vaststellings-overeenkomst wordt bepaald dat de tegemoetkoming pas zou wordenovergemaakt op een moment dat klager in een tbs-inrichting is geplaatst, heeft klager die overeenkomst aanvankelijk niet willen ondertekenen. Klager heeft de Minister verzocht over te gaan tot het maandelijks verstrekken vanvoorschotten tijdens zijn verblijf in het h.v.b., daar de beroepscommissie de tegemoetkoming per maand heeft vastgesteld en nimmer heeft uitgesproken dat de tegemoetkoming na plaatsing in een tbs-inrichting dient te worden voldaan.Ook in een h.v.b. kan het bestedingspatroon gereguleerd worden. Verder verzacht het kunnen beschikken over enige financiële middelen de lange en zware wachttijd. In verband met plaatsing van klager in de Pompekliniek heeft hij op 27januari 2004 de vaststellingsovereenkomst alsnog ondertekend om aanzienlijke vertraging bij de uitkering van de tegemoetkoming te voorkomen. Klager heeft nog steeds belang bij een uitspraak van de beroepcommissie over het tijdstipvan maandelijkse verstrekking van de tegemoetkoming door de Minister.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager is tijdig gehoord en geïnformeerd over de beslissing tot verlenging van de passantentermijn. Klager kon ten tijde van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in eentbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 18 maanden in een h.v.b. Gelet op de duur van de passantentermijn heeft de Minister klager een tegemoetkoming aangeboden, waarvan klager gebruikheeft gemaakt. Klager is een vaststellingsovereenkomst toegezonden.
Er bestond geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Gelet op klagers plaatsing in de Pompekliniek is geen medische verklaring uitgebracht.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing bijna 18 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit gevalals onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.

In verband met klagers plaatsing in de Pompekliniek heeft de Forensisch Psychiatrische Dienst Rotterdam/Dordrecht geen medische verklaring uitgebracht. De Minister had ten tijde van de bestreden beslissing geen signalen vanuit deinrichting van verblijf van klager ontvangen dat de psychische conditie van klager op dat moment van dien aard was dat een verder verblijf in het h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing.
Hoewel klager in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, behoeft de beroepscommissie niet meer over te gaan tot vaststelling van een tegemoetkoming, nu namens klager is verklaard dat hem op 13 juni 2003, omstreeks het tijdstipwaarop de passantentermijn meer dan twaalf maanden is gaan duren, door de Minister een tegemoetkoming is aangeboden en klager de toegezonden vaststellingsovereenkomst inmiddels heeft ondertekend.

Voor zover klager heeft verzocht om een uitspraak van de beroepscommissie over het beleid van de Minister terzake van het tijdstip van het verstrekken van de tegemoetkoming, wordt overwogen dat dit beleid valt buiten de reikwijdtevan de onderhavige procedure.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij acht geen termen meer aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 18 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven