Nummer R-20/5975/GV
Betreft [Klager]
Datum 15 oktober 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 31 januari 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.
Klagers raadsman, mr. M.M.J.P. Penners, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Uit het advies van de vrijhedencommissie blijkt dat zij heeft geadviseerd klager geen strafonderbreking te verlenen, vanwege het gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten en het risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf. Deze gronden worden zonder enkele redenering aangevoerd en ten onrechte benoemd. De weerlegging hiervan blijkt uit de periode dat klager deelnam aan een penitentiair programma (PP). Ook wordt klager ten onrechte tegengeworpen dat hij zich niet houdt aan de gemaakte afspraken. Hoewel klager zich strikt genomen niet aan alle afspraken heeft gehouden, heeft hij hiervoor geldige redenen. Een en ander is uiteengezet in het bezwaarschrift.
Verweerder heeft het verzoek afgewezen, aangezien andere modaliteiten van (regimesgebonden) verlof in de wet- en regelgeving zouden zijn opgenomen ter voorbereiding op klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). De aanvragen die klager in dit kader heeft gedaan zijn ook afgewezen en hebben daarom in praktische zin voor hem geen enkele betekenis. Verder stelt verweerder dat de aanvraag niet ziet op een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer van klager waarvoor zijn aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk is. Dat klopt niet. Klagers aanwezigheid is juist noodzakelijk, nu er praktische zaken geregeld dienen te worden. Bovendien dienen deze praktische zaken samen met zijn vrouw en dochter te worden geregeld.
Standpunt van verweerder
Namens klager is aangevoerd dat er een aantal punten in het advies van de vrijhedencommissie onjuist zou zijn. Verweerder gaat niet over de inhoud van het advies. Er zijn andere mogelijkheden om de inhoud van dit advies ter discussie te stellen.
Namens klager wordt aangevoerd dat door de afwijzing van klagers verzoek tot strafonderbreking, hem de mogelijkheid is ontnomen om zich voor te bereiden op zijn VI. Daar ziet de strafonderbreking niet op. Er zijn daarvoor immers andere verlofmodaliteiten. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat dit een gebeurtenis is in de persoonlijke sfeer.
Bovendien heeft klager tijdens zijn deelname aan een PP laten zien dat hij niet op de juiste wijze met de aan hem toegekende vrijheden kan omgaan. Klager heeft zich niet gehouden aan diverse afspraken tijdens zijn deelname aan het PP.
Het verzoek is dan ook het beroep ongegrond te verklaren.
Uitgebrachte adviezen
De directeur van de locatie Roermond en het Openbaar Ministerie hebben negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager was sinds 3 november 2015 gedetineerd. Hij onderging onder meer een gevangenisstraf van 78 maanden, wegens afpersing. Op 5 juni 2020 is klager in vrijheid gesteld.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking, omdat hij zich wilde voorbereiden op zijn VI en wilde gaan trouwen en praktische zaken dienaangaande wilde regelen.
Met verweerder is de beroepscommissie van oordeel dat een voorbereiding op een naderende VI geen reden vormt voor strafonderbreking. In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat immers dat strafonderbreking (enkel) kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
Uit het dossier volgt – en de beroepscommissie heeft geen reden om daaraan te twijfelen – dat klager in het kader van zijn deelname aan het PP zich niet heeft gehouden aan diverse afspraken. Zo was klager verschillende keren niet op het afgesproken tijdstip terug en was hij, tegen de regels in, afgereisd naar Venlo om zijn dochter te zien. De deelname aan het PP heeft om die reden slechts negen dagen geduurd. De beroepscommissie is van oordeel dat het zich niet houden aan afspraken een duidelijke contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat dit een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Hetgeen namens klager is aangevoerd ter rechtvaardiging hiervan, leidt niet tot een ander oordeel. Klager is immers bij het niet nakomen van de afspraken niet telkens vrij geweest van alle blaam. Verder kan niet alles worden opgehangen aan gebrekkige communicatie of overmacht. Reeds gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder d van de Regeling en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 15 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter