Nummer R-19/3819/GA
Betreft [klager] Datum 21 juli 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. het door de inrichting niet volledig en onjuist informeren van de RSJ waardoor de RSJ niet tot een correcte uitspraak heeft kunnen komen (NH-2018-000295);
b. de wijze waarop klager is teruggeplaatst naar de locatie Norgerhaven te Veenhuizen en dat hem niet duidelijk is gemaakt waarom hij is teruggeplaatst (NH-2018-000296); en
c. de beslissing van de inrichting om klager niet naar zijn spoedcursus en zijn examen te laten gaan op 7 december 2018 (NH-2018-000297, NH-2018-000276 en
NH-2018-000277).
De beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven heeft op 30 april 2019 – zo begrijpt de beroepscommissie - de klachtonderdelen b en c ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de locatie Norgerhaven (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
Standpunt van de directeur
Klager heeft op 24 mei 2019 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagcommissie. Een ingesteld beroep dient met redenen omkleed te worden. Aan dit vereiste heeft klager niet voldaan. Klager heeft een grote hoeveelheid aan stukken ingezonden. Een standpunt van klager ontbreekt in deze. Een reactie op het beroepschrift van klager zou neerkomen op een herhaling van de in het verweerschrift weergegeven opvattingen.
3. De beoordeling
Beklag a:
De beklagcommissie heeft niet beslist op het beklag onder a. De beroepscommissie zal dit deel om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie afdoen. In het verweerschrift van de directeur staat vermeld dat de inrichting, naar aanleiding van het door klager ingediende schorsingsverzoek, informatie heeft opgevraagd bij alle betrokken medewerkers. Deze informatie is op schrift gesteld en naar aanleiding daarvan is een reactie op het schorsingsverzoek naar de Raad toegezonden. De directeur stelt vervolgens dat er geen aanleiding is aan de juistheid van de ontvangen informatie te twijfelen. De beroepscommissie ziet eveneens geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de opgevraagde informatie en verklaart het beklag van klager ongegrond.
Beklag b:
Het door klager ingestelde beroep leidt niet tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie op dit onderdeel bevestigen.
Beklag c:
Klager zou tegen zijn casemanager hebben gezegd dat hij aan het examen van 7 december 2018 zou willen deelnemen, waarop de casemanager heeft aangegeven dat dit middels een officieel verlofverzoek aangevraagd diende te worden. Uit de inlichtingen van de directeur is gebleken dat geen officieel verzoek door klager is ingediend met betrekking tot het verkrijgen van verlof op 7 december 2018. Zodoende is er geen sprake van een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Om die reden kan klager niet worden ontvangen in dit beklag. De beroepscommissie zal derhalve klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren inzake beklag c.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beklag inzake a ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag c en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.
Deze uitspraak is op 21 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.
secretaris voorzitter