Nummer R-19/4345/GA
Betreft [klager]
Datum 10 september 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een verlenging van een eerder opgelegde ordemaatregel met veertien dagen observatie door middel van cameratoezicht, ingaande op 10 april 2019.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 17 mei 2019 het beklag ongegrond verklaard (VU 2019/000628). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. E.R. Weening, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het ingrijpende karakter van (voortdurend) cameratoezicht is onvoldoende meegewogen in de bestreden beslissing. De door klager aangedragen alternatieven zijn in het geheel niet meegenomen. Klager is inmiddels circa een half jaar onderworpen aan cameratoezicht. Hij lijdt voorts aan diverse kwalen, zoals obstipatie en eczeem. Volgens de artsen zouden deze kwalen zeer wel psychosomatisch van aard en het gevolg van het cameratoezicht kunnen zijn. Klager wordt voorgehouden dat getracht wordt het cameratoezicht af te bouwen. Het cameratoezicht vanaf het insluiten voor de nacht blijft echter voortdurend in stand. Klager heeft zich akkoord verklaard met visitatie voorafgaand aan de nacht en/of de zogeheten nachtstaat.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft zijn standpunt in beroep niet nader toegelicht.
3. De beoordeling
Wettelijke grondslag
Op grond van artikel 34a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur bepalen dat de gedetineerde die in een individueel regime als bedoeld in artikel 22 of in een Extra Beveiligde Inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder e van de Pbw is geplaatst, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is.
Op grond van artikel 34a, derde lid, van de Pbw, duurt de cameraobservatie ten hoogste twee weken. De directeur kan de cameraobservatie telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak daartoe nog bestaat. De beslissing tot verlenging wordt genomen na overleg met de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger, of, in het geval, bedoeld in het voormelde eerste lid, onder c, na overleg met een aan de inrichting verbonden gedragsdeskundige.
De beroepscommissie is van oordeel dat het onderhavige cameratoezicht niet in het kader van een ordemaatregel op basis van artikel 24a van de Pbw kon en had mogen worden opgelegd, maar zijn grondslag had moeten vinden in artikel 34a van de Pbw. Klager verbleef immers niet in afzondering, maar in een individueel regime. Dit levert een reden op om het beklag gegrond te verklaren.
Inhoudelijk
Uit de stukken en de aan de beslissing ten grondslag liggende motivering komt naar voren dat er onvoldoende vertrouwen bestaat dat klager met een aansteker op cel geen brand gaat stichten. In het verleden heeft klager dit vijf keer eerder gedaan. Klager heeft ook in het verleden laten zien dat hij ondanks een ogenschijnlijk stabiele periode zo over kan gaan tot brandstichting. Tijdens eerdere verblijven op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) is klager onbetrouwbaar gebleken met betrekking tot het nakomen van afspraken. Daarnaast zijn alternatieven als de zogeheten nachtstaat en het gebruik van een signaleringsplan meegewogen en vindt iedere twee weken opnieuw een gesprek plaats met klager ter beoordeling van het advies door een gedragsdeskundige. Telkens wordt gekeken of het cameratoezicht kan worden afgeschaald en dat is blijkens de mededelingen van de directeur inmiddels ook gebeurd. Het gevaar voor brandstichting is door klager ten overstaan van de beklagrechter niet weersproken. Naar het oordeel van de beroepscommissie bestond, gelet op de motivering, voldoende aanleiding om het cameratoezicht te verlengen en kan deze beslissing als zodanig, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie ziet daarom geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 10 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.J. Jongsma en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter