Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5010/GM, 11 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    R-19/5010/GM
    
            
Betreft    klaagster
Datum    11 september 2020


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

klaagster (hierna: klaagster)

 

1. De procedure
Klaagsters raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) Scheveningen (hierna: de inrichtingsarts). Klaagster beklaagt zich erover dat er tijdens haar opname in de periode van 12 augustus 2019 tot en met 21 oktober 2019 te weinig zorg is besteed aan haar algemene lichamelijke toestand en dat zij andere medicatie kreeg dan zij gewend was.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het tot voor kort onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klaagster
Volgens klaagster bleek uit het bloedonderzoek omstreeks 15 augustus 2019 dat verschillende bloedwaarden niet in orde zijn en dat met name de kaliumconcentratie ernstig laag is. Ook zijn haar bloeddruk en met name de onderdruk erg laag, haar nierfunctie en leverfunctie gaan ernstig achteruit en haar kreatinine is te hoog. Verder heeft zij last van gevoelloosheid in haar ledematen, trillerigheid en zenuwbeknelling, waardoor zij in een rolstoel zit. Klaagsters medicatie, die zij onder andere nodig heeft voor haar anorexia, kanker, refeeding syndroom, hypokaliëmie, hypoglaeceemie, astma, ADHD en slaapproblemen, wordt haar onthouden. Klaagster kreeg deze medicatie voor haar detentie wel voorgeschreven van haar huisarts en specialisten. Klaagster heeft zich meermaals tevergeefs tot de medische dienst gewend. Het hoofd van de verplegingsdienst gaf naar aanleiding van een brief van een kantoorgenoot van de raadsvrouw te kennen dat de electrolytenhuishouding normale waarden zou vertonen, er geen orgaanschade zou zijn en dat de gevoelloosheid van klaagsters arm zou zijn besproken met de arts. Klaagster heeft het gevoel dat haar klachten niet serieus worden genomen en dat haar medische aandoeningen worden genegeerd. Klaagster heeft de indruk dat de medische dienst niet haar volledige medische dossier tot haar beschikking heeft. Klaagster betwist dat er sprake zou zijn van een communicatieprobleem. Zij heeft juist meerdere malen haar medische aandoeningen en klachten bespreekbaar gemaakt bij de medische dienst. De bewoordingen van de medisch adviseur dat door met klaagster in gesprek te gaan ‘de boel’ zou zijn opgelost, geeft blijk van weinig inlevingsvermogen. Klaagster zit nog steeds met haar medische problemen, krijgt nog steeds niet haar benodigde medicatie en zij is nog steeds niet overgeplaatst naar een eetstoorniskliniek of ander gespecialiseerd centrum voor een gerichte behandeling. Er is sprake van schending van artikel 10 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Klaagster wenst het beroep mondeling toe te lichten en verzoekt een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de inrichtingsarts
Tijdens de opname van klaagster heeft de inrichtingsarts meerdere malen bloedonderzoek laten verrichten, waaruit geen hypokaliëmie bleek volgens de standaardwaarden. Ook heeft de arts geen (ernstige) achteruitgang van nier- dan wel leverfunctie kunnen constateren. De niet-afwijkende bloeduitslagen heeft de arts aan klaagster meerdere malen uitgelegd, met geprinte labuitslagen. De reden dat klaagster in een rolstoel mobiliseerde was haar eigen keuze. De arts heeft voor klaagster geen medische indicatie voor een rolstoel. Het is zelfs beter voor haar om te mobiliseren zonder rolstoel, zoals haar is uitgelegd. Haar medicatie is haar niet bewust onthouden. Er bestond echter initieel onduidelijkheid over haar eigen medicatie. Daarom is een overzicht opgevraagd bij haar eigen huisarts. Bij elke (nieuwe) patiënt wordt beoordeeld welke medicatie noodzakelijk is en welke er veilig gegeven kan worden. Dat haar medicatielijst tijdens de opname niet geheel overeenkwam met die van thuis is te verklaren door dit oordeel en dat is haar tijdens de opname uitgelegd. De inrichtingsarts heeft de klachten van klaagster altijd serieus genomen en klaagster heeft recht op een volledige kopie van haar dossier. De inrichtingsarts kan zich niet vinden in de genoemde klachten. Via de casemanagers heeft de inrichtingsarts justitie verzocht om klaagster in een gespecialiseerde eetstoorniskliniek te plaatsen. Dit was een langdurig proces. Gezien de beddendruk op het JCvSZ en omdat dit een somatisch centrum is, is klaagster - in overleg met onder andere de psycholoog - opgegeven voor ontslag richting een Penitentiair Psychiatrisch Centrum. De inrichtingsarts vindt het vervelend dat hij het nare gevoel bij klaagster niet heeft kunnen wegnemen.

 

3. De beoordeling
Klaagster heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

De beroepscommissie stelt vast dat bij klaagster sprake is van een complexe problematiek, waarbij naast haar eetstoornis ook sprake is van onder meer een persoonlijkheidsproblematiek. Uit het dossier blijkt dat klaagster met regelmaat door de arts is gezien en is gecontroleerd. Er hebben regelmatig bloedcontroles (voor onder andere kalium en nierfunctie) plaatsgevonden en het beleid is met klaagster besproken. Uit de schriftelijke mededelingen van de arts blijkt dat er geen sprake was van ernstige achteruitgang van nier- dan wel leverfunctie en ook niet van afwijkende bloeduitslagen. De arts heeft daarnaast gemotiveerd toegelicht waarom de medicatielijst tijdens de opname afweek van wat klaagster gewend was. De beroepscommissie merkt hierbij op dat de inrichtingsarts zelfstandige afwegingen kan maken in het te voeren medicatiebeleid. Hetgeen de arts naar voren heeft gebracht geeft naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende blijk van zorgvuldig handelen en het biedt geen aanknopingspunten voor de stelling van klaagster dat haar klachten niet serieus zijn genomen. De omstandigheid dat klaagster destijds niet is overgeplaatst naar een gespecialiseerde kliniek maakt het medisch handelen van de arts ook niet onzorgvuldig, omdat de inrichtingsarts hierin geen beslissingsbevoegdheid heeft. 

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 


4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 11 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven