Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5512/GA, 17 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:17-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-19/5512/GA

    

           

Betreft [Klager]

Datum 17 september 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de weigering van het bezoek zonder toezicht (BZT) op 15 augustus 2019.

De beklagrechter heeft op 11 december 2019 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €12,50,- (ZS-ZO-2019-076). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld, voor zover daarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het tot voor kort onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De tegemoetkoming die aan klager is toegekend staat niet in verhouding tot vergelijkbare gevallen. Bovendien had klager al treinkaartjes gekocht, terwijl zijn aanvraag tot BZT nog niet was goedgekeurd. Klager heeft daarom zelf een aandeel gehad in het door hem ondervonden ongemak.

 

Standpunt van klager

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

Het beroep van de directeur is enkel gericht tegen de door de beklagrechter aan klager toegekende tegemoetkoming, zodat de beroepscommissie uitgaat van de juistheid van de overwegingen van de beklagrechter waarop de gegrondverklaring van het beklag berust. Dit betekent dat hetgeen de directeur daarover in beroep heeft aangevoerd, buiten beschouwing blijft. Op grond van artikel 68, zevende lid van de Penitentiaire beginselenwet bepaalt de beklagrechter na een gegrondverklaring van het beklag of klager een tegemoetkoming wordt geboden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. De beroepscommissie kan zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming en de motivering die de beklagrechter daaraan ten grondslag heeft gelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde.

 

 

Deze uitspraak is op 17 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. J.B. Oreel en U.P. Burke, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven