Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0135/GB, 17 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:17-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/135/GB

betreft: [klager] datum: 17 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 27 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, gedateerd 12 januari 2004,van

[...], geboren op [1966], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 januari 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J. Roelse, op 27 februari 2004 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als gehechte ex artikel 36f juncto artikel 24c van het Wetboek van Strafrecht (wet Terwee) in de extra beveiligde inrichtingen (e.b.i.) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 19 november 2002 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek wegens het begaan van onder meer een misdrijf strafbaar gesteld in de artikelen 310 en 311 van het Wetboek vanStrafrecht en artikel 26 van de Wet wapens en munitie, welke straf is ingegaan op 24 mei 2003. Aansluitend heeft hij 7 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften ondergaan en 35dagen hechtenis op grond van de wet Terwee. Klager ondergaat thans, tot uiterlijk 19 april 2005, 480 dagen hechtenis op grond van de wet Terwee.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de e.b.i. als volgt toegelicht.
De plaatsing in de e.b.i. is zeer ingrijpend. Verwezen wordt naar het onderzoeksrapport van december 2003 ‘De psychische conditie van gedetineerden in de e.b.i. (...) ’van de Vrije Universiteit te Amsterdam. De procedure totplaatsing in de e.b.i. is alles behalve zorgvuldig geweest. De directeur heeft zijn voorstel tot plaatsing in de e.b.i. d.d. 24 december 2003 niet met klager besproken. De door klager geuite bezwaren zijn niet in het adviesopgenomen, ook blijkt niet dat deze zijn meegewogen door de directeur. Klager heeft geen kennis kunnen nemen van de onderliggende argumentatie dan wel de schriftelijke stukken. Verwezen wordt naar de brieven die van de zijde vanklager d.d. 7 januari en 22 januari 2004 naar de directeur van h.v.b. Demersluis zijn verzonden en waarop niet gereageerd is. Klager is per brief van 12 januari 2004 geïnformeerd over de overplaatsing, hij ontving deze brief op 16januari 2004 en was al geplaatst op 15 januari 2004. Uit het advies van 24 december 2003 blijkt dat klager niet gehoord is in het kader van zijn selectie, hetgeen in strijd is met artikel 26, eerste lid sub b van de Regelingselectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (hierna de Regeling). Gebruik is gemaakt van de uitzonderingsclausule als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Regeling. Klager is op 8 januari 2004 mondeling medegedeeld dathij overgeplaatst zou worden en niet tevoren gehoord. In de brief van de selectiefunctionaris wordt niet gesproken van extreem vluchtgevaar maar van daadwerkelijk vluchtgevaar. Extreem vluchtgevaar blijkt ook niet uit het advies vande directeur van het h.v.b. Demersluis. Alle berichtgeving omtrent het vluchtgevaar van klager zijn allemaal van klager zelf afkomstig. Hij manifesteert zich volgens het advies in h.v.b.’s graag als de grote jongen en hij probeerdetevens de grote crimineel te spelen tegenover medegedetineerden. Dit wil niet zeggen dat iemand ook extreem vluchtgevaarlijk is. Volgens het GRIP is buiten de ondernomen vluchtpoging op 14 december 2003 geen actuele informatiebekend die wijst op mogelijke vluchtgevaarlijkheid van klager. De vluchtinformatie was voornamelijk afkomstig van klager zelf. Volgens het GRIP is er sprake van een verhoogd veiligheidsrisico. Niet duidelijk is of en zo ja inhoeverre de GRIP-informatie op betrouwbaarheid is gecontroleerd. Zowel uit de GRIP-informatie als uit het advies van de directeur van h.v.b. Demersluis blijkt geen extreem vluchtrisico. Klagers gedrag in het h.v.b. Demersluis wordtbeschreven als vriendelijk en sociaal. Hij is rustig en gebalanceerd, stelt zich sociaal op en laat een open houding zien ten aanzien van zijn medegedetineerden. Nadat hij is aangesproken door een het personeel op zijn opschepperiggedrag heeft hij dit gedrag niet meer vertoond in het openbaar. Klager zit thans gedetineerd in een Terwee-zaak. Hij zal in vrijheid worden gesteld op 19 april 2005 of 19 oktober 2005. Gelet op deze korte periode gecombineerd metzijn positieve gedrag mag op zijn minst worden aangenomen dat de maatschappelijke onrust toch als afgenomen dient te worden beschouwd.

3.2. Klager heeft daar, zakelijk weergegeven, het volgende aan toegevoegd.
Veel passages in de reactie van de selectiefunctionaris zijn niet juist. Meerdere keren hebben medegedetineerden verklaard dat klager wilde ontvluchten. Enkel op 14 december 2003 is er daadwerkelijk iets gebeurd. In het begin wordtgesteld dat bij de vluchtpoging een niet van echt te onderscheiden vuurwapen zou zijn gebruikt en in de meer recente reactie van de selectiefunctionaris wordt gesteld dat er sprake zou zijn van een echt vuurwapen. Klager vraagt zichaf waar dat vuurwapen dan is gebleven. De medegedetineerde met wie klager de vluchtpoging heeft ondernomen, is niet in de e.b.i. geplaatst. Klager is niet gewelddadig.

3.3. In het selectievoorstel van de directeur van het h.v.b. Demersluis te Amsterdam is aangegeven dat klager tijdens een eerdere detentie in 1994 een poging tot ontvluchting heeft ondernomen en in 1999 voorbereidingen heeftgetroffen voor ontvluchting met behulp van semtex. Tijdens klagers verblijf in voorafgaande h.v.b.’s en in het h.v.b. Demersluis manifesteerde hij zich graag als grote jongen. Hij sprak regelmatig over ontvluchtingspogingen.Meermalen waren er meldingen van medegedetineerden dat klager bezig zou zijn met een ontsnappingspoging. De meest recente meldingen dateren van 9 mei 2003 en 22 juli 2003. Personeelsleden was opgevallen dat klager tijdens hetluchten de gang van zaken goed observeerde. Klager is na een verblijf op de KPO-afdeling op 14 november 2003 teruggeplaatst naar het h.v.b. Demersluis in afwachting van overplaatsing naar de landelijke afzonderingsafdeling te Vught.Op 14 december 2003 heeft hij getracht via de luchtplaats te ontvluchten met een medegedetineerde, waarbij gebruik is gemaakt van een niet van echt te onderscheiden vuurwapen.

3.4. De selectiefunctionaris die klager op 8 januari 2004 in p.i. Vught heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de e.b.i. heeft het volgende bericht.
Klager heeft aangegeven in het verleden meerdere pogingen tot ontsnapping te hebben gedaan, waaronder met semtex. Klager is op 9 mei 2003 veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden en heeft deze straf inmiddelsuitgezeten, evenals een Lex Mulder-zaak. Momenteel is hij ingesloten in een Terwee-zaak, welke hechtenis afloopt op 19 april 2005. Er volgt nog een gevangenisstraf van zes maanden, die de politierechter hem heeft opgelegd, maar ditvonnis is nog niet ontvangen in de inrichting. In de h.v.b.’s, waar klager verbleef, heeft hij meermalen aangegeven te willen ontvluchten. Op 14 december 2003 heeft klager daadwerkelijk een ontvluchtingspoging ondernomen met eenmedegedetineerde. Tijdens het luchten renden zij met een stoel naar het hek om via dit hek en enkele hulpmiddelen over de muur te komen. Bij de ontvluchtingspoging werd gebruik gemaakt van een nepwapen. De medegedetineerde is overhet hek gekomen. Toen het klager niet lukte om over het hek te komen, schreeuwde hij naar de medegedetineerde waar hij de hulpmiddelen zoals een nepwapen, haken en lakens kon vinden. De ontvluchtingspoging blijkt goed voorbereid tezijn geweest. De medegedetineerde heeft het wapen van achter het hek op het personeel gericht. Na onderzoek zijn aangetroffen een niet van echt te onderscheiden namaak vuurwapen, een touw met een drietand vishaak, twee vuurpijlen offakkels en bivakmutsen. Klager zegt zijn ontvluchting voorbereid te hebben met mensen van buiten de inrichting. Er zouden handlangers hebben staan wachten, die gewapend zouden zijn, en er zou waarschijnlijk een vuurgevecht hebbenplaatsgevonden. Terzake van de medegedetineerde is tot heden nog geen e.b.i.-voorstel uitgebracht. Klager is zeer open over het geheel en zeer laconiek over een eventuele e.b.i.-plaatsing. Hoewel klager thans een hechtenis uitzitdie korter is dan achttien maanden, rechtvaardigt het bovenstaande een e.b.i.-plaatsing. Bovendien zouden er nog onderzoeken lopen met betrekking tot overvallen op geldtransporten, waarbij veel geweld is gebruikt.

3.5. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager, nadat hij geplaatst was op 19 november 2002 in het h.v.b. Havenstraat, aangaf zeer verbaasd te zijn over zijn plaatsing in de Havenstraat, omdat hij al eerderontvluchtingspogingen had ondernomen onder meer met semtex. Tijdens het luchten werd geconstateerd dat hij met een andere gedetineerde de veiligheidsbedrading van de luchtplaats controleerde. Op 12 december 2002 is klagerovergeplaatst naar het h.v.b. Zwaag mede op verzoek van de officier van justitie. Begin januari 2003 waren er aanwijzingen dat klager van plan was om te ontvluchten, hetgeen bevestigd werd door in klagers cel gevonden documenten.Klager is op de landelijke afzonderingsafdeling te Vught geplaatst. Op 25 maart 2003 is klager overgeplaatst naar het h.v.b. te Grave. Hij gaf aan een zware jongen te zijn. Op 9 mei 2003 was er sprake van informatie, waaruit bleekdat hij voornemens was te ontvluchten van de luchtplaats dan wel via de bibliotheek wellicht met inzet van explosieven. Er zou sprake zijn van hulp van buitenaf. Op 21 mei 2003 is klager overgeplaatst naar het h.v.b. Demersluis,waar op 22 juli 2003 wederom sprake was van aanwijzingen waaruit bleek dat klager wilde vluchten via de sportzaal dan wel de arbeidszaal. Personeelsleden was opgevallen dat klager tijdens de lucht de gang van zaken goed observeerde.Na verblijf in onder meer het PSC is klager op 14 november 2003 wederom in het h.v.b. Demersluis geplaatst, waar vastgesteld werd dat klager gesprekken voerde over wapens en ontsnappen. Op 14 december 2003 trachtte klager met eenmedegedetineerde uit het h.v.b. Demersluis te ontsnappen. Sprake was van een goed voorbereide ontvluchtingspoging, waarbij sprake was van (dreiging met) geweld ten opzichte van personeelsleden en waarbij gebruik werd gemaakt van een(op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp). Gevonden werden onder meer een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), een touw met een haak en een aantal bivakmutsen, waarvan er twee lagen in een zak op het dak van de arbeidszaal. Op 15december 2003 is klager geplaatst op de landelijke afzonderingsafdeling te Vught. Klager heeft inmiddels toegegeven met betrekking tot de gebeurtenissen op 14 december 2003 dat hij wilde ontvluchten omdat hij een straf nooitaccepteert. De ontvluchtingspoging in kwestie heeft klager aangegeven te hebben voorbereid met mensen van buiten die zich ook in het criminele milieu zouden bevinden. Klager is veroordeeld wegens ernstige delictplegingen en ismomenteel gehecht in het kader van een wet Terwee-zaak. Daarnaast wordt hij verdacht van zeer ernstige delictplegingen in Nederland en in België. Uit het vorenstaande blijkt dat hij moet worden gekwalificeerd als daadwerkelijkvluchtgevaarlijk. Klager is in staat gebleken om derden in te zetten gericht op invulling en uitvoering van ontvluchtingsvoornemens. Gebleken is ook dat vanaf 1 oktober 2003 bedreigingen zijn gemeld van twee politieambtenaren, welkevan klager afkomstig waren. Een eventuele ontvluchting van klager zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en leiden tot een ernstig geschokte rechtsorde. Ten aanzien van klager is sprake (geweest) van feiten en omstandigheden diewijzen op een onmiddellijk dreigend ontvluchtingsgevaar en op een ernstig gevaar voor personen en goederen, welke het treffen van directe voorzieningen noodzakelijk maakten en welke noodzaakten tot afwijking van de gebruikelijkeprocedure.
4. De beoordeling
4.1. De e.b.i. Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een e.b.i. en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een e.b.i. elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
De beslissing tot plaatsing van klager in de e.b.i. is gebaseerd op het feit dat klager op 14 december 2003 samen met een medegedetineerde op gewelddadige wijze heeft getracht te ontsnappen uit het h.v.b. Demersluis, waarbij gebruikis gemaakt van een niet van echt te onderscheiden imitatievuurwapen dat gericht is op personeel. De ontvluchtingspoging was door klager goed voorbereid. Bivakmutsen en een touw met een haak waren klaargelegd en zijn later samen methet imitatievuurwapen ook daadwerkelijk ter plaatse aangetroffen. Door klager wordt het voornemen tot ontsnapping ook ruiterlijk erkend. Voorafgaand aan de ontsnappingspoging is waargenomen door personeel dat klager veelbelangstelling had voor de veiligheidsaspecten binnen de inrichting waar hij verbleef, zijn er meldingen geweest van medegedetineerden dat klager van plan was om te ontvluchten, heeft klager zelf ook dergelijke plannen verwoord enzou hij, ook volgens eigen mededeling, tijdens vorige detenties van plan zijn geweest om te ontvluchten, onder meer met behulp van semtex.
Klager ondergaat momenteel een hechtenis in het kader van een Terwee-zaak; voorts is hem nog een gevangenis straf van zes maanden door de politierechter opgelegd, maar dit vonnis is nog niet in de inrichting ontvangen. Daarnaast zousprake zijn van verdenking van betrokkenheid bij gewapende geldtransporten in Nederland en België, zoals ook verklaard is door klager. Het bovenvermelde in onderling verband en samenhang bezien is zwaarwegend genoeg om teconcluderen dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar risico vormt in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten.
Namens klager is gesteld dat hij tevoren niet gehoord is. Uit het schrijven van de selectiefunctionaris d.d. 9 januari 2004 blijkt dat klager wel degelijk gehoord is alvorens de bestreden beslissing is genomen en dat derhalvevoldaan is aan artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b. van de Regeling. Klager is op 16 januari 2004 in de e.b.i. geplaatst, terwijl de selectieadviescommissie zich pas op 29 januari 2004 heeft uitgesproken omtrent klagersplaatsing. Nu feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, die wezen op een onmiddellijk dreigend ontvluchtingsgevaar en/of een ernstig gevaar voor personen of goederen, is de beroepscommissie van oordeel dat overeenkomstig hetgestelde in artikel 26, tweede lid, van de Regeling spoedshalve kon worden afgeweken van de reguliere procedure. Dat op dat moment klagers strafrestant minder dan achttien maanden bedroeg is niet van belang, gelet op de concreterecente vluchtpoging.
De beroepscommissie acht, gelet op bovenstaande, aannemelijk dat klager bij ontvluchting ook een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a en b. De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsenin de e.b.i. niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 17 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven