Nummer R-20/5863/GM
Betreft klager
Datum 20 juli 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klagers raadsman, mr. M. Penners, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat de dosis prednison niet overeenkomstig de afspraak met de arts is afgebouwd, maar dat deze afbouw te snel heeft plaatsgevonden.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De dosis prednison is niet overeenkomstig de afspraak met de arts afgebouwd, maar deze afbouw heeft te snel plaatsgevonden.
Standpunt van de inrichtingsarts
De inrichtingsarts heeft gereageerd door toezending van het medisch dossier. De inrichtingsarts heeft toegelicht dat de reumatoloog op 21 november 2019 telefonisch aan de medische dienst heeft doorgegeven dat hij geen activiteit ziet van polymyalgia rheumatica (PMR) en dat hij de diagnose PMR betwijfelt. De reumatoloog heeft vervolgens geadviseerd de prednison af te bouwen naar 5 mg per dag. Op 25 november 2019 waren voor klager twintig tabletten 5 mg prednison in beheer. De inrichtingsarts heeft besloten de prednison als volgt af te bouwen: één week dagelijks anderhalve tablet van in totaal 7,5 mg en vervolgens één keer per dag één tablet van 5 mg. Er is door de inrichtingsarts besloten verder af te bouwen naar 0 mg en zo nodig bij klachten weer op te starten. De diagnose PMR is niet hard te maken en om dan langdurig prednison te gebruiken is medisch gezien niet verstandig. Dit afbouwbeleid is klager tijdens het spreekuur van 25 november 2019 meegedeeld. De inrichtingsarts heeft klager ook op het spreekuur van 27 januari 2020 gezien en toen voorgesteld om bloedonderzoek te doen om te bezien of de ontstekingsparameters verhoogd zijn, maar dat heeft klager geweigerd.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager klaagt over de afbouw van prednison. Aanvankelijk was aan klager dagelijks 10 mg prednison voorgeschreven. Uit het medisch dossier en de overige stukken blijkt dat klager onder controle is van de reumatoloog die bij de laatste controle heeft geconstateerd dat klager een atypisch beeld heeft van PMR zonder een aangetoonde ontsteking in zijn bloed. Om die reden is het niet zinvol om prednison te slikken en is afbouwen het advies. Naar aanleiding van het verzoek om bemiddeling heeft de medisch adviseur geoordeeld dat de medische dienst zorgvuldig heeft gehandeld en dat het een goede gelegenheid is om in het vervolg eerst bloedonderzoek te doen om zeker te weten dat er een ontsteking is wanneer klager klachten heeft. Mocht er dan een aantoonbare ontsteking zijn, dan kan in overleg met de reumatoloog eventueel gestart worden met medicatie.
De beroepscommissie is op basis van de stukken van oordeel dat, daar waar geen ontsteking was aangetoond, de wijze van afbouw van klagers medicatie medisch verantwoord was. Dat de afbouw van medicatie volgens klager in strijd is met de afspraken met zijn reumatoloog duidt niet zonder meer op onzorgvuldig handelen van de inrichtingsarts. Klager is uitgelegd waarom de afbouw wenselijk is. Er zijn geen feiten of omstandigheden om deze afbouw als onjuist of onzorgvuldig te kenmerken. De afbouw is daarbij op een geleidelijke wijze gebeurd. De inrichtingsarts heeft aangeboden bloedonderzoek te doen om te bezien of de ontstekingsparameters waren verhoogd. Dat klager dat niet wilde is niet de inrichtingsarts toe te rekenen.
Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 20 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter