Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6223/GB, 18 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:18-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/6223/GB

    

           

Betreft klager

Datum 18 september 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 19 februari 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M.M.J.P. Penners, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er is geen sprake van een weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 6 van de Penitentiaire maatregel (Pm). Uit de bestreden beslissing is niet duidelijk geworden op welke concrete punten van artikel 7, derde lid, van de Pm, klager tekortgeschoten zou zijn.

Het feit dat klager nog niet heeft deelgenomen aan een leefstijltraining is niet aan hem te wijten. Vanuit de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg is hierover onduidelijk gecommuniceerd met klager, waardoor een onnodige vertraging is opgelopen. Klager kan deze training ook volgen nadat het PP is gestart, omdat de training ook buiten de PI kan plaatsvinden. Uit de bestreden beslissing wordt niet duidelijk welke overige interventies nog door klager gevolgd zouden moeten worden. Het is ook niet duidelijk welke doelen deze interventies dienen. Klager is wel bereid om mee te werken aan eventuele interventies.  

Klagers baan in Rotterdam is afgezegd, omdat hij een gebiedsverbod heeft voor de provincie Zuid-Holland. Klager heeft op voorstel van en in overleg met de senior casemanager vrijwilligerswerk aanvaard bij de kringloopwinkel in [plaatsnaam]. Afgesproken werd dat het vrijwilligerswerk zou eindigen als klager een betaalde baan gevonden had - waarbij de verwachting is dat dit spoedig zal gebeuren. De stelling van verweerder dat met vrijwilligerswerk de re-integratiedoelen niet gehaald zouden kunnen worden, is dan ook ongeloofwaardig en onvoldoende gemotiveerd. Klager beschikte over dagbesteding en de senior casemanager heeft daarmee ingestemd. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.   

Klagers raadsman heeft in een nadere reactie aangevoerd dat klager bij beslissing van 7 april 2020 alsnog geselecteerd is voor deelname aan een PP, omdat verweerder - opmerkelijk genoeg - juist de eerdere redenen voor afwijzing nu anders heeft beoordeeld. Klager had vanaf 18 januari 2020 kunnen deelnemen aan dit traject en met zijn re-integratie kunnen starten. Deze onnodig verstreken tijd moet aan klager gecompenseerd worden.

 

Standpunt van verweerder

Bij besluit van 9 april 2020 is klager alsnog geselecteerd voor deelname aan een PP, zodat de gronden van het beroep zijn komen te vervallen. Voor het toekennen van een tegemoetkoming is geen aanleiding.

 

3. De beoordeling

Uit klagers registratiekaart blijkt dat hij vanaf 16 april 2020 alsnog deelnam aan een PP en dat hij op 15 mei 2020 in vrijheid is gesteld. In beginsel zou klager daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, omdat daarmee het belang aan zijn beroep is komen te ontvallen. Nu in beroep echter is verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

 

Klager was sinds 19 juli 2017 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf, wegens de handel in softdrugs en de handel in vuurwapens.

 

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Pm komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Uit de stukken komt naar voren dat klagers verzoek is afgewezen, omdat de vrijhedencommissie (VC) negatief geadviseerd heeft over klagers detentiefasering. Hoewel klager wel beschikte over dagbesteding, werd dit door de VC onvoldoende geacht en vond de VC het traject onvoldoende onderbouwd. Verder volgt uit het selectieadvies van de PI Middelburg van 17 februari 2020 dat Emergis GGZ positief heeft geadviseerd over klagers deelname aan een PP, maar dat hieraan wel voorwaarden verbonden moesten worden zoals ‘gedragsinterventie middelengebruik’ (leefstijltraining). De stelling van de raadsman van klager dat niet duidelijk is waarom een leefstijltraining en diverse interventies nodig waren, onderschrijft de beroepscommissie niet, nu op basis van het selectieadvies naar voren komt dat bij klager problematiek speelde op diverse leefgebieden, zoals schuldenproblematiek, middelengebruik, psychosociaal functioneren en gedrag. Dit verklaart ook waarom Emergis GGZ geadviseerd heeft over klager en waarom klager besproken is in het Psychomedisch Overleg van de PI Middelburg.

Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt, nu klager (nog) niet geschikt was voor deelname aan een PP. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 18 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven