Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6370/GB, 29 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:29-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/6370/GB

        

                              

Betreft [klager]

Datum 29 september 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 24 december 2020 beslist klagers penitentiair programma (PP) te beëindigen en hem te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 12 maart 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. J.M. Buchel, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het enkele feit dat klager ongewenst is verklaard, is onvoldoende om zijn deelname aan een PP te beëindigen. Klager voldoet niet aan de uitsluitingsgronden van artikel 6 van de Penitentiaire maatregel (Pm). Een ongewenstverklaring impliceert niet dat hij na zijn invrijheidstelling zou worden uitgeleverd. Evenmin heeft hij een vertrekplicht. Een inreisverbod gaat pas in op het moment dat iemand Nederland uit zichzelf heeft verlaten. Bovendien ziet artikel 6 van de Pm op gevallen waarin iemand nog niet deelneemt aan een PP. Klager nam al deel aan een PP. Het toetsingskader is dus artikel 9, tweede lid, van de Pm. Klager heeft geen van de in dat artikel genoemde voorwaarden overtreden. De bestreden beslissing is strijdig met het resocialisatiebeginsel, motiveringsverplichtingen en het zorgvuldigheidsbeginsel. Verzocht wordt – onder meer – aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Uit de beslissing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) blijkt dat klager Nederland moest verlaten, kon worden uitgezet en strafbaar was als hij zich in Nederland bevond. Hij is een burger van de Europese Unie, dus een inreisverbod is niet van toepassing. Op grond van artikel 6, onder b, van de Pm kwam klager niet meer in aanmerking voor deelname aan een PP. Het feit dat hij al deelnam, maakt dat niet anders. Door klagers ongewenstverklaring kwam hij niet meer in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI), waardoor ook zijn strafrestant een beletsel vormde voor verdere deelname. Strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen worden behoudens uitzonderlijke omstandigheden in de PI Ter Apel geplaatst.

 

3. De beoordeling

Aan klager is per 26 juni 2020 strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting verleend. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Klager nam deel aan een PP. Op 27 december 2019 is hij in de gevangenis van de PI Ter Apel geplaatst, omdat hij ongewenst was verklaard.

Op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) worden in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (een VRIS-inrichting) gedetineerden geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland (in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000) en die zijn gedetineerd op grond van:

-           voorlopige hechtenis (door een bevel van gevangenneming of gevangenhouding);

-           een vrijheidsstraf; of

-           een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders.

 

Op grond van het derde lid van dit artikel kan hiervan worden afgeweken. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet daarvoor echter sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden.

De PI Ter Apel is op dit moment de enige reguliere VRIS-inrichting. Klager voldeed aan de eisen van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling en moest dus in beginsel in de PI Ter Apel worden geplaatst.

Van uitzonderlijke omstandigheden is niet gebleken. De omstandigheid dat klagers PP met deze plaatsing werd beëindigd, kan in ieder geval niet worden aangemerkt als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid. Klager kwam op grond van artikel 6, aanhef en onder b, van de Pm namelijk niet meer in aanmerking voor deelname aan een PP. Voor zover dit niet al uit de tekst van dit artikel zou blijken, biedt de toelichting bij de (tekstuele) wijziging van deze uitsluitingsgrond (Stb. 2003, 313) uitsluitsel:

De wijziging van artikel 6, onderdeel c [thans onderdeel b], wordt aangebracht in verband met de gewijzigde terminologie in de nieuwe wetgeving voor vreemdelingen. In de Vreemdelingenwet 2000 wordt gesproken van een rechtmatig verblijf of van een verplichting Nederland te verlaten. Indien het rechtmatige verblijf vervalt ontstaat de vertrekverplichting. […] Gedetineerden die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf komen niet in aanmerking voor een penitentiair programma.

Er staat tot slot geen rechtsregel in de weg aan het toetsen van iemands deelname aan een PP aan artikel 6 van de Pm nadat het PP reeds is aangevangen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 29 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven