Nummer R-20/6396/GV
Betreft [klager] Datum 11 augustus 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 12 maart 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. M.W. Bouman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager wenst alvast een positieve beslissing te krijgen voor het verlenen van strafonderbreking op 12 augustus 2020, de eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking. In klagers geval bestaan geen redenen die zich verzetten tegen het verlenen van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling. De nabestaanden van het door klager gepleegde delict pleiten juist voor het verlenen van strafonderbreking aan klager en geven daaraan de voorkeur boven klagers overlevering aan Polen op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS). Zodoende hoeft slechts tweederde gedeelte van klagers straf in Nederland ten uitvoer te worden gelegd in plaats van de gehele straf in Polen. Tijdens klagers detentie heeft hij meermalen de nabestaanden ontmoet, laatstelijk in december 2019.
De stelling van verweerder dat klager het verzoek om strafonderbreking te vroeg heeft ingediend, is onredelijk en onbillijk en in strijd met zwaarwegende belangen bij het verkrijgen van duidelijkheid over klagers detentiesituatie, zowel voor klager zelf als voor de nabestaanden. Bovendien komt verweerder op grond van artikel 40 van de Regeling de bevoegdheid toe een reeds verleende strafonderbreking of het daarvan nog resterende gedeelte, in verband met gewijzigde omstandigheden, in te trekken, naar een ander tijdstip te verplaatsen of er nadere voorwaarden aan te stellen. De omstandigheid dat zich in de periode tussen klagers verzoek en de daadwerkelijke datum van strafonderbreking incidenten kunnen voordoen, is niet met objectieve gegevens gestaafd. Uit het advies van de vrijhedencommissie volgt in dit verband dat klager uitsluitend positief gedrag in de inrichting vertoont.
Een strafoverdracht op grond van de WETS is voorts niet opportuun te achten. Indien wordt overgegaan tot klagers overlevering aan de Poolse justitiële autoriteiten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het Nederlandse strafrestant, vreest klager dat hij het volledige strafrestant zal dienen te ondergaan. Daarbij heeft klager, op basis van de recente politieke ontwikkelingen in Polen, geen vertrouwen in het Poolse rechtssysteem. Een strafoverdracht op grond van de WETS zal zijn positie daarom aanzienlijk verslechteren. De strafoverdracht vindt daarnaast, vanwege de lange duur van de in dat kader gevoerde bezwaarprocedure, bijzonder laat plaats, afgezet tegen de totale duur van zijn vrijheidsstraf. Nu klager in Polen nog een tweede vrijheidsstraf dient te ondergaan, doet het aan strafoverdracht verbonden belang van resocialisatie niet ter zake.
Klagers situatie geeft daarnaast aanleiding om aan een strafonderbreking voorrang te geven boven een strafoverdracht. De nabestaanden van het door klager gepleegde delict, alsook het Openbaar Ministerie (OM), hebben geen bezwaren tegen het verlenen van strafonderbreking op 12 augustus 2020. De Afdeling advisering van de RSJ heeft in het op 9 oktober 2018 uitgebrachte advies aan verweerder opgemerkt dat strafoverdracht meer recht doet aan de belangen van de samenleving en slachtoffers/nabestaanden dan strafonderbreking. In klagers geval gaat dit echter, zoals gezegd, niet op. Daarbij geldt dat de belangen van de samenleving en strafdoelen als speciale en generale preventie inmiddels zijn gediend, nu klager op dit moment tweederde gedeelte van de aan hem opgelegde straf heeft ondergaan. Het is daarom onredelijk en onbillijk dat de afwijzing van zijn verzoek om strafonderbreking wordt gebaseerd op de voorrang die aan de strafoverdracht zou moeten worden toegekend. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.
Standpunt van verweerder
Klagers verzoek om strafonderbreking is afgewezen, omdat nog een te lange periode resteert voordat hij voor het verlenen van strafonderbreking in aanmerking komt. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking is immers op 12 augustus 2020. In de periode tussen klagers verzoek en de datum van het eventueel verlenen van strafonderbreking kunnen zich omstandigheden voordoen die daaraan in de weg staan.
De Afdeling advisering van de RSJ heeft op 9 oktober 2018 aan verweerder in het kader van een conceptwijziging van artikel 40a van de Regeling geadviseerd voorrang te geven aan strafoverdracht boven strafonderbreking. Dat betekent dat in alle gevallen eerst wordt nagegaan of strafoverdracht mogelijk en opportuun is voordat strafonderbreking wordt overwogen, zodat recht wordt gedaan aan de belangen van de samenleving en de slachtoffers en/of nabestaanden. Bovendien biedt strafoverdracht de vreemdeling de mogelijkheid te resocialiseren in het land van herkomst, hetgeen het belang van een begeleide en veilige terugkeer in de samenleving aldaar dient.
Door middel van een WETS-procedure kan klager zijn strafrestant in Polen uitzitten. Uit inlichtingen van de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen blijkt dat deze procedure zich thans in een vergevorderd stadium bevindt. Klagers vervoer naar Polen was zelfs al geregeld. In verband met de coronacrisis is de strafoverdracht thans uitgesteld tot het moment dat klager daadwerkelijk naar Polen kan worden overgebracht.
Uitgebrachte adviezen
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, omdat er in klagers geval een WETS-procedure loopt.
Het OM heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. Hoewel klager ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep nauwelijks verantwoordelijkheid nam voor zijn handelen, is het OM blij verrast dat klager tot inkeer is gekomen en dat er verzoening tussen klager en de nabestaanden heeft plaatsgevonden. Nu er overigens geen redenen bestaan die, ware klager Nederlander geweest, aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling in de weg zouden hebben gestaan, heeft het OM geen bezwaar tegen het verlenen van de door klager verzochte strafonderbreking.
3. De beoordeling
Klager is sinds 15 december 2009 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zestien jaar met aftrek, wegens gekwalificeerde doodslag. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 21 december 2025.
Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.
Hoewel klager op termijn in aanmerking komt voor het verlenen van strafonderbreking, zal dit volgens verweerder (in ieder geval) niet worden verleend indien klagers strafoverdracht op grond van de WETS zijn beslag krijgt voorafgaand aan zijn eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking. Klagers verzoek om strafonderbreking is dan ook afgewezen, omdat ten tijde van het verzoek nog een te lange periode resteerde voordat zijn eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking daar is.
In klagers geval is sprake van een samenloop van twee verschillende procedures, die beide uitmonden in klagers vertrek uit Nederland naar zijn land van herkomst. Klager komt vanaf
12 augustus 2020 in aanmerking voor het verlenen van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling, terwijl reeds eerder een WETS-procedure is gestart tot de overdracht van het resterende gedeelte van de in Nederland aan klager opgelegde vrijheidsstraf aan de Poolse justitiële autoriteiten. Uit de door verweerder vermelde inlichtingen van de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen blijkt dat deze laatstgenoemde procedure zich thans in een vergevorderd stadium bevindt. Hoewel klagers vervoer naar Polen al was geregeld, is de strafoverdracht in verband met de coronacrisis en de daardoor getroffen beperkende maatregelen uitgesteld tot het moment dat klagers daadwerkelijke overbrenging naar Polen kan worden gerealiseerd.
De beroepscommissie is, tegen de achtergrond van het voorgaande, van oordeel dat de bij klager reeds opgestarte procedure in het kader van de WETS het verlenen van strafonderbreking zoals bedoeld in artikel 40a van de Regeling doorkruist. In klagers geval is de WETS-procedure, slechts met uitzondering van zijn daadwerkelijke vertrek naar Polen, afgerond. Het is daarom aannemelijk dat hij binnen afzienbare tijd naar Polen zal worden overgebracht, met het oog op het aldaar ten uitvoer te leggen resterende gedeelte van zijn vrijheidsstraf. Het voorgaande rechtvaardigt, ondanks het positieve advies van het OM waarin de goede verhouding tussen klager en de nabestaanden is benoemd, een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking. Daarom kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 11 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter