Nummer R-20/7072/JA
Betreft [klager]
Datum 19 augustus 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op […] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen de intrekking van zijn verloven op 4 maart 2020 en 5 maart 2020.
De beklagcommissie bij de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) Den Hey-Acker te Breda heeft op 22 mei 2020 het beklag ongegrond verklaard (Ha-2020-000080). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. A.D. Kloosterman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de RJJI Den Hey-Acker (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager kan zich primair niet verenigen met het oordeel van de beklagcommissie dat de beslissing tot intrekking van klagers verlof niet is genomen in de vorm van een disciplinaire straf. Uit het dossier en de op schrift gestelde beslissing van 4 maart 2020 volgt evident dat aan klager een disciplinaire straf is opgelegd tot intrekking van het eerstvolgende verlof op
4 maart 2020. Volgens de directeur is het verlof ingetrokken in verband met het verrichten van onderzoek naar de aangetroffen briefjes met kwetsende, bedreigende en grensoverschrijdende opmerkingen aan het adres van het personeelslid en om het leefklimaat te herstellen. Aan de oplegging van de disciplinaire straf is in de schriftelijke mededeling van de beslissing de orde en het onveilige leefklimaat in de inrichting ten grondslag gelegd. Uit niets blijkt dat klager betrokken is geweest bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Nu klager in geen enkel opzicht een verwijt kan worden gemaakt, is het opleggen van de disciplinaire straf in strijd met wet- en regelgeving. Ook is zijn verlof van 5 maart 2020 ingetrokken, omdat hij ook op die dag de inrichting niet mocht verlaten en geen onderwijs heeft gevolgd.
Als de beroepscommissie de beklagcommissie volgt in het oordeel dat de verlofintrekking niet als disciplinaire straf is opgelegd en tevens niet vanwege het onderzoek naar de betrokkenheid bij het schrijven van de briefjes, stelt klager zich subsidiair op het standpunt dat de beslissing tot intrekking van het verlof is genomen in strijd met artikel 30, vierde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) en dat deze beslissing als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. De beklagcommissie overweegt dat klagers mogelijke betrokkenheid bij de briefjes een reële indicatie zou kunnen opleveren ten aanzien van het niet nakomen van afspraken. Bij dit oordeel is echter niet vastgesteld welke voorwaarde, zoals bedoeld in artikel 30, vierde lid, van de Bjj, klager niet heeft nageleefd. Daartoe is een reële indicatie onvoldoende. Bovendien heeft de beklagcommissie expliciet overwogen dat het verlof niet is ingetrokken vanwege het onderzoek naar klagers betrokkenheid. Er kan dan ook niet worden gesteld dat klager een voorwaarde of afspraak niet heeft nagekomen dan wel dat een noodzaak bestond om het verlof in trekken om onderzoek te verrichten en het leefklimaat op de afdeling te herstellen.
Aangezien de rechtsgevolgen van de beslissing tot intrekking van zijn verlof niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, verzoekt klager om een tegemoetkoming.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt niet toegelicht.
3. De beoordeling
De wet
Indien een personeelslid of medewerker constateert dat een jeugdige betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de jeugdige mede (artikel 54, eerste lid, van de Bjj).
Wegens het begaan van dergelijke feiten kan de directeur bij wijze van disciplinaire straf het eerstvolgende verlof weigeren, intrekken of beperken (artikel 55, eerste lid onder d, van de Bjj). Er kan geen disciplinaire straf worden opgelegd, indien de jeugdige voor het begaan van dergelijke feiten niet verantwoordelijk kan worden gesteld (artikel 55, vijfde lid, van de Bjj).
In het kader van een door de Minister verleende verlofmachtiging kan de directeur het verlof intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de jeugdige, voor de veiligheid van anderen dan de jeugdige of de algemene veiligheid van personen of goederen, of indien de jeugdige een bepaalde voorwaarde niet nakomt (artikel 30, vierde lid, van de Bjj).
Inhoudelijke beoordeling
Op 3 maart 2020 zijn ‘s avonds tijdens het recreatiemoment op klagers afdeling enkele briefjes aangetroffen met kwetsende, bedreigende en grensoverschrijdende opmerkingen, gericht aan een personeelslid. Naar aanleiding van dit voorval en in verband met de orde en het onveilige leefklimaat op de afdeling is aan klager bij beslissing van 4 maart 2020 een ordemaatregel opgelegd van uitsluiting van activiteiten voor de duur van 24 uur, ingaande op 4 maart 2020 om 07:00 uur, evenals een disciplinaire straf van ‘weigering, intrekking, beperking verlof’ van 08:00 uur tot 16:30 uur. Op 5 maart 2020 is aan klager een ordemaatregel opgelegd van uitsluiting van activiteiten voor de duur van 48 uur, eindigend op 7 maart 2020 om 07:00 uur. Klager is bij de oplegging van de (verlengde) ordemaatregel en de disciplinaire straf gehoord.
In beroep staat alleen de intrekking van klagers verlof ter discussie. De beroepscommissie is van oordeel dat de grondslag, op grond waarvan klagers verlof van 4 maart 2020 is ingetrokken, blijkens de schriftelijke mededeling van de beslissing een disciplinaire straf betreft.
In het verlengde van het voorgaande, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om aan klager een disciplinaire straf op te leggen, is genomen in strijd met de wet. Het verschil tussen de ordemaatregel en de disciplinaire straf is hierin gelegen dat aan de jeugdige een verwijt kan worden gemaakt. Voor het opleggen van een disciplinaire straf is daarom vereist dat klager voor de betreffende feiten verantwoordelijk kan worden gehouden. De directeur heeft (in beklag) verklaard dat het verlof van klager is ingetrokken, zodat onderzocht kon worden of hij een aandeel heeft gehad in het schrijven van de briefjes. Het mogelijke verwijtbare gedrag van klager was dan ook op 4 maart 2020 nog niet vastgesteld. Daarnaast blijkt uit het dossier dat klager pas op 6 maart 2020 (door middel van verlof) weer naar school is gegaan. Ook voor zover meer dan klagers eerstvolgende verlof op 4 maart 2020 is ingetrokken, is de disciplinaire straf opgelegd in strijd met de wet.
De beroepscommissie begrijpt dat klagers verloven op 4 maart 2020 en 5 maart 2020 geen doorgang hebben kunnen vinden vanwege de eveneens opgelegde ordemaatregel en het door de inrichting noodzakelijk geachte onderzoek in het kader van de orde en de veiligheid van de inrichting. De directeur had de verloven daarom wel op grond van artikel 30, vierde lid, van de Bjj in verbinding met artikel 39 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen kunnen intrekken (vergelijk RSJ 23 augustus 2018, R-237).
De beroepscommissie zal het beroep, gezien het voorgaande, gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.
Dat de disciplinaire straf in strijd met de wet is opgelegd, betekent, gelet op de ontstane situatie op klagers afdeling, niet dat zijn verlof niet op andere grond voor korte tijd kon worden stilgelegd. De beroepscommissie ziet daarom geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 19 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. E. Lucas en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter