Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7135/GB, 25 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:25-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/7135/GB

    

           

Betreft [klager]

Datum 25 september 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 4 juni 2020 afgewezen

Klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het klopt dat klager is aangehouden door het Fugitive Active Search Team (FAST). Dat is echter ten onrechte. Hij heeft nooit willen vluchten. Daarnaast is dit inmiddels een aantal jaren geleden en daarom niet relevant voor klagers deelname aan een PP. Hij is zeer gemotiveerd om te re-integreren. Dat heeft hij ook aangetoond. Zo is hij veel aan het werk geweest als lasser in de inrichtingen waar hij heeft verbleven en zijn gedrag in de inrichting is goed.

Het klopt dat klager niet meewerkt aan (verdiepings)onderzoeken en behandelingen. Klager heeft door ervaringen in het verleden geen vertrouwen in de reclassering. Dat kan echter niet aan de bestreden beslissing ten grondslag worden gelegd, nu klager op andere manieren aantoont te willen re-integreren. Verder onderzoek is niet noodzakelijk. Niet meewerken aan re-integratie is volgens jurisprudentie van de beroepscommissie bovendien onvoldoende grond voor degradatie of niet-promoveren. Dat moet ook gelden voor klagers deelname aan een PP, nu daarbij nog meer vrijheden in het geding zijn. Hij wordt onevenredig zwaar in zijn belangen getroffen.

Het is – ten tijde van het indienen van het beroepschrift – nog maar de vraag of klagers voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) wordt uitgesteld. De inrichting heeft te veel tijd genomen om klagers verzoek door te zetten naar verweerder.

 

Standpunt van verweerder

Klager is veroordeeld voor een woningoverval. Zijn verzoek is afgewezen, omdat hij niet meewerkt aan onderzoek, waardoor zijn VI is uitgesteld. De einddatum van klagers detentie is daardoor ook onduidelijk. Klager heeft een uitgebreid justitieel verleden met meerdere geweldsdelicten. Het is onduidelijk welke factoren meespelen in (met name) agressiegerelateerde delicten. Klager heeft geweigerd mee te werken aan Pro Justitia-rapportage en aan geïndiceerde verdiepingsdiagnostiek. Het Openbaar Ministerie (OM) schat klagers recidiverisico in als hoog. Behandeling en begeleiding zijn illusoir.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 11 januari 2018 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – een woningoverval. Op dit moment ondergaat hij het uitstel c.q. afstel van zijn VI van zes maanden. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 15 december 2020.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij niet meewerkt aan door de reclassering geïndiceerd onderzoek. Dit onderzoek is geïndiceerd, omdat klager is veroordeeld voor een ernstig geweldsdelict, hij zich al eerder schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten en onduidelijk is welke (persoonlijkheids)factoren meespelen in – met name – de agressiegerelateerde delicten. Er is ook geen Pro Justitia-rapportage voorhanden, omdat klager daar evenmin aan wilde meewerken. De reclassering schat klagers recidiverisico in als gemiddeld, maar merkt hierbij op dat dit risico door klagers houding, waardoor de reclassering niet beschikt over belangrijke informatie over klagers persoonlijkheid, niet (goed) kan worden ingeschat. Het feit waarvoor klager op dit moment is gedetineerd heeft naar zijn aard grote impact op de slachtoffers. Klager heeft tijdens zijn huidige detentie nog geen (minder vergaande) vrijheden genoten.

Gelet op deze omstandigheden, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de hierboven genoemde aspecten – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 25 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven