Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7211/JA, 10 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:10-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7211/JA

Betreft [klager]

Datum 10 september 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op […] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om incidenteel verlof.

De beklagrechter bij de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) Den Hey-Acker te Breda heeft op 8 juni 2020 het beklag gegrond verklaard, maar daarbij aan klager geen financiële tegemoetkoming toegekend (Ha-2020-000157). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A.D. Kloosterman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de RJJI Den Hey-Acker (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met het oordeel van de beklagrechter om klager geen, althans een onbepaalde, compensatie toe te kennen. Met de beklagrechter is klager van mening dat een financiële compensatie in beginsel niet op zijn plaats is en dat een compensatie in natura, bijvoorbeeld door het toekennen van een extra verlof, is te prefereren. De rechtsgevolgen van de beslissing tot afwijzing van zijn verzoek om incidenteel verlof zijn immers niet meer ongedaan te maken en staan in geen enkele verhouding tot het door de beroepscommissie gehanteerde standaard tegemoetkomingsbedrag van € 50,-. De directeur heeft hem echter geen, althans onvoldoende, gelegenheid geboden om te overleggen over een passende compensatie. Het toekennen van een financiële tegemoetkoming is de laatste mogelijkheid op een compensatie die hem nu ter beschikking staat.

Ook de directeur heeft beroep ingesteld tegen de onderhavige beslissing van de beklagrechter van 8 juni 2020. De beroepscommissie heeft de directeur in dat beroep niet-ontvankelijk verklaard (RSJ 21 juli 2020, R-20/7462/JA). Uit het feit dat ook de directeur beroep heeft ingesteld, blijkt dat hij zich evenmin kan vinden in de uitspraak van de beklagrechter en het voorgestelde overleg over de compensatie van het gemiste verlof. Daarnaast is de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) beëindigd op 13 juli 2020, waardoor hij niet langer verblijft in de inrichting. Op dit moment bestaan dus niet langer mogelijkheden om overleg te voeren over de aan te bieden passende compensatie. Nu de rechtsgevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt en geen andere passende compensatie kan worden geboden, verzoekt klager om een financiële tegemoetkoming.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep geen standpunt ingenomen over de aan klager toe te kennen tegemoetkoming.

3. De beoordeling

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing tot afwijzing van zijn verzoek om incidenteel verlof, om de uitvaart van zijn oom bij te kunnen wonen. De beklagrechter heeft deze klacht gegrond verklaard en geoordeeld dat klager gecompenseerd moet worden. Bij dit oordeel is overwogen dat een financiële compensatie niet op zijn plaats is. De beklagrechter heeft daarom voorgesteld dat klager met de directeur in overleg treedt om te zoeken naar een passende compensatie.

In beroep is niet meer aan de orde de gehele uitspraak van de beklagrechter, die strekt tot gegrondverklaring van de klacht, maar alleen het onderdeel dat betrekking heeft op de compensatie aan klager.

Uit de inlichtingen van klager blijkt dat de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde PIJ-maatregel op 13 juli 2020 is beëindigd en dat hij op dit moment niet langer in de inrichting verblijft. Ten tijde van de uitspraak van de beklagrechter resteerde dus nog maar een korte periode voordat klager in vrijheid zou worden gesteld. Uit het dossier blijkt niet dat gevolg is gegeven aan de uitspraak, in de zin dat een overleg tussen klager en de directeur over de toe te kennen compensatie van niet-geldelijke aard heeft plaatsgevonden of dat klager daadwerkelijk een passende compensatie heeft ontvangen. Evenmin is gebleken dat dit aan klager te wijten is.

Bij deze stand van zaken zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en aan klager, voor het door hem ondervonden ongemak, een tegemoetkoming toekennen van € 50,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, voor zover in beroep aan de orde. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 50,-.

Deze uitspraak is op 10 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. E. Lucas en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven