Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7215/GA, 14 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:14-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7215/GA                  

Betreft Klager  Datum  14 september 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van Klager (hierna: klager)

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 12 juni 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling.

Standpunt van de directeur

De directeur verwijst naar zijn reactie op het door klager ingediende schorsingsverzoek. Er is nauwelijks achtergrondinformatie over klager bekend. Hij staat niet toe dit op te vragen of een actuele (hetero)anamnese af te nemen. Klager verbleef sinds 18 mei 2019 in het Detentiecentrum Schiphol op de Extra Zorgvoorziening. Op het PPC is hij teruggetrokken. Hij komt nauwelijks op de afdeling en als hij dit wel doet, loopt hij gespannen en geladen rond. Hij staart naar mensen en houdt bepaalde personen constant in de gaten. Differentiaal diagnostisch is er sprake van wanen vanuit een psychotische of waanstoornis. Hallucinaties zijn zeer waarschijnlijk (worden ontkend), deze zouden een psychotische stoornis zoals schizofrenie waarschijnlijker maken. De wanen zouden ook nog verklaard kunnen worden vanuit een paranoïde persoonlijkheidsstoornis. Dwangmedicatie is noodzakelijk vanwege het in artikel 46a, eerste lid, van de Pbw genoemde gevaar. Het risico op suïcide wordt als verhoogd ingeschat gezien klagers geslacht, wanhoop en groeiende lijdensdruk, uitgebreide waansysteem, psychiatrische comorbide stoornis, verblijf in detentie en het verlies van belangrijke derden. Klagers lijdensdruk is zeer hoog: hij huilt dagelijks, kijkt angstig uit zijn ogen, geeft aan slecht te slapen en raakt geïsoleerd. Men ziet de spanning en angst bij klager dagelijks toenemen, doordat meerdere mensen van de afdeling in zijn waansysteem worden opgenomen. Gezien de hoeveelheid stressoren en beperkte vooruitzichten is niet uit te sluiten dat klager zal ontladen met agressie tegen zichzelf of anderen. Het nemen van veiligheidsmaatregelen om een dergelijk incident te voorkomen, heeft tot gevolg dat klager meer geïsoleerd raakt en achterdochtiger raakt. Er zijn minder bezwarende middelen aangewend. Zo is het gebruik van antipsychotica met klager besproken. Hij weigert vooralsnog alles. Tevens is in gesprekken middels cognitieve gedragstherapie voor psychose geprobeerd de angsten en gedachten van klager te toetsen. Deze leken zo rigide en de paranoïde nam in dergelijke mate toe, dat het voortzetten van de gesprekken niet mogelijk bleek. De pogingen hebben geen resultaat gehad. Klager weigert contact (met bepaalde mensen) en weigert medicatie. Het psychotische beeld van klager verdwijnt niet vanzelf en verslechtert juist naarmate de tijd verstrijkt. Antipsychotica zijn bewezen effectief bij het doen afnemen van een psychotisch beeld.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. In klagers behandelingsplan is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt naar voren dat bij klager sprake is van wanen vanuit een psychotische of waanstoornis. Er is sprake van een hoge lijdensdruk bestaande uit spanningen en angst. De inrichting sluit agressieve ontladingen niet uit en stelt dat de veiligheidsmaatregelen die nodig zijn om dit te voorkomen, zullen leiden tot verdere isolatie en achterdocht bij klager. Klager weigert mee te werken aan verder diagnostisch onderzoek en medicatie. Gesprekken hebben tot niets geleid. De inrichting beschrijft daarentegen dat naarmate de tijd verstrijkt klagers toestandsbeeld verslechtert. Het toedienen van antipsychotica is bewezen effectief voor het verminderen van het psychotische beeld.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 14 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, U.P. Burke en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven