Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7714/GA, 15 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:15-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7714/GA                    

Betreft [Klager]            Datum 15 september 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) heeft op 30 juni 2020 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij het PPC Scheveningen heeft op 27 juli 2020 het beklag ongegrond verklaard (SC 2020/172). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. N.M.E. Verpaalen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het tot voor kort onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De medicatie, die klager krijgt toegediend, is niet noodzakelijk en klager herkent zich niet in de conclusies die door de psychiater en de directeur worden getrokken. De bestreden beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling voldoet niet aan de vereisten van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Klager is direct na terugkomst uit het Pieter Baan Centrum (PBC) onderworpen aan een dwangbehandeling. Dit had niet gemoeten, nu eerst afgewacht had moeten worden hoe het klager zou vergaan bij terugkomst. De verregaande inbreuk op klagers lichamelijke integriteit door de toepassing van een a-dwangbehandeling staat niet in verhouding tot de ernst van de situatie en het gedrag van klager. Het verzoek is dan ook het beroep gegrond te verklaren, de beslissing te vernietigen en aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De directeur volstaat met een verwijzing naar de stukken in het dossier, met inbegrip van de uitspraak van de beklagcommissie.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, voor zover hier van belang, kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

In artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw is onder meer bepaald dat indien voortzetting van de geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw nodig is, de gedetineerde onverwijld een afschrift van de schriftelijke beslissing van de directeur ontvangt. De directeur dient dan in zijn beslissing aan te geven waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is psychotisch en is ervan overtuigend dat satellieten hem in de gaten houden. Gedurende zijn gehele verblijf in het PPC wordt een floride paranoïde psychotisch toestandsbeeld bij klager waargenomen. Hij geeft aan dat in het PBC medegedetineerden ontlasting in zijn eten hebben gedaan en dat personeelsleden, ondanks dat zij ervan wisten, dit hebben toegestaan. Klager denkt tijdens zijn verblijf in het PPC dat hij wordt gemarteld. Klager is fysiek agressief. Door zijn lading is het risico op fysieke agressie naar anderen zeer groot. Klager is daarom gesepareerd. Zonder medicatie wordt terugkeer naar de afdeling niet verantwoord geacht. Vanwege de langdurige separatie is er een gevaar op maatschappelijke teloorgang.

Klager heeft in mei 2019 een onbekende man met een mes in zijn hals-/nekregio gestoken. Het slachtoffer moest met een slagaderlijke bloeding naar het ziekenhuis. Volgens de dossierinformatie zou dit mogelijk onder invloed van een psychotisch toestandsbeeld zijn gebeurd. Kort voor dit incident heeft klager tijdens een verblijf elders hakenkruizen op de spiegels getekend, de Hitlergroet gebracht en hakenkruizen op een auto aangebracht. Tijdens zijn verblijf in het PPC is hij bij meerdere geweldsincidenten betrokken. Hij heeft uit het niets een medegedetineerde geschopt na een sportmoment, heeft zich dreigend opgesteld naar het personeel bij een celinspectie en heeft zich verzet tijdens zijn plaatsing in een observatiecel.

Hij neemt zijn medicatie niet trouw in. Klager weigert om middels een spiegelbepaling in het bloed te laten controleren of de medicatie op een adequate spiegel zit.

De antipsychotica zijn effectief voor het behandelen van een psychose, zoals ook is gebleken uit een recente behandeling met deze medicatie. Afgezet tegen het risico op fysieke agressie naar anderen, is toediening middels een depot proportioneel.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de behandelend psychiater bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. In de bestreden beslissing heeft de directeur voldoende toegelicht dat de voortzetting van het dwangtraject noodzakelijk is.

Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van de directeur voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de stukken blijkt namelijk dat klager weigert vrijwillig de voorgeschreven medicatie in te nemen, terwijl inname van medicatie door klager volgens de psychiaters de enige manier is waarop het gevaar dat zijn stoornis klager doet veroorzaken kan worden weggenomen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om de a dwangbehandeling voort te zetten niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 15 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. F.M.J. Bruggeman en mr. D. van der Sluis , leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris. 

secretaris        voorzitter

Naar boven