Nummer S-20/4475/SGA
Betreft verzoeker Datum 6 oktober 2020
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op - naar de voorzitter begrijpt - 23 september 2020 beslist verzoekers verblijfsplan in het kader van zijn maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) te wijzigen in een Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND)-traject met interne interventies dan wel een zogenaamd ´kaal´ IND traject.
Verzoekers raadsvrouw, mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (ZW-2020-249).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
De voorzitter overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken komt naar voren dat op 27 mei 2020 aan verzoeker – die Amerikaans staatsburger is – een ISD-maatregel is opgelegd voor de duur van twee jaar. Dit vonnis is op 11 juni 2020 onherroepelijk geworden. Verzoeker verblijft sinds 15 juni 2020 op de ISD-afdeling van het JC Zaanstad.
Uit de stukken volgt verder dat verzoeker op dit moment nog steeds een geldige verblijfstitel in Nederland heeft. De directeur voert aan dat medio september 2020 bekend is geworden dat verzoeker is aangemeld door de Afdeling Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel van politie (AVIM) om gehoord te worden met de intentie om hem ongewenst vreemdeling te verklaren. De directeur voert aan dat zodra een dergelijke procedure bij de AVIM bekend wordt, volgens afspraak met de IND alleen nog een ´kaal IND traject´ aangeboden wordt met interne interventies. Reden hiervoor is, aldus de directeur dat de intentie verzoeker ongewenst te verklaren maakt dat verzoeker geen vrijheden meer worden gegeven en dat hij ook niet in aanmerking komt voor een plaatsing extramuraal, vanwege de kans op onttrekking. Daarnaast zal er volgens de directeur geen enkele voorziening zijn waar verzoeker geplaatst zou kunnen worden, omdat zij hem met deze status (intentie tot ongewenst vreemdeling te verklaren) niet zullen aannemen. De voorziening zal eerst de beslissing van de IND willen afwachten, omdat de kans bestaat dat verzoeker halverwege zijn behandeling het land uitgezet zal worden.
Uit het verblijfsplan d.d. 15 september 2020 komt verder naar voren dat verzoeker, gezien zijn einddatum, geen prioriteit heeft bij de IND. De verwachting is dat hij halverwege de ISD-maatregel ongewenst verklaard zal worden.
Gelet op het voorgaande is de beslissing verzoekers verblijfsplan te wijzigen in een IND-traject voldoende gemotiveerd door de directeur en kan deze beslissing, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, op voorhand niet als onredelijk of onbillijk aangemerkt worden. De voorzitter zal het verzoek afwijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 6 oktober 2020 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
secretaris voorzitter