Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0015/GB, 15 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/15/GB

betreft: [klager] datum: 15 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 6 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.Steenbrink, namens

[...], geboren op [1974], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 december 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Steenbrink, op 30 januari 2004 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 3 april 2002 gedetineerd. Hij verbleef in het h.v.b. Arnhem-Zuid te Arnhem. Op 17 april 2003 werd hij in de EBI geplaatst. Op 18 augustus 2003 werd hij uitgeplaatst naar het huis van bewaring (h.v.b.) Zutphen.Op 22 december 2003 werd hij – via het h.v.b. De Grittenborgh te Hoogeveen en de landelijke afzonderingsafdeling De Schie te Rotterdam – opnieuw in de EBI geplaatst.

2.2. Klager is veroordeeld tot twee gevangenisstraffen van respectievelijk drie jaar met aftrek en één jaar met aftrek. De verdere tenuitvoerlegging van deze straffen, die was aangevangen op 26 februari 2003, is op 10 november 2003onderbroken. Klager is met ingang van genoemde datum preventief gehecht voor een andere strafzaak.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI als volgt toegelicht.
Klager verblijft sinds 3 april 2002 in detentie. Na een verblijf van elf dagen op een politiebureau werd hij geplaatst in het h.v.b. De Grittenborgh. Hij verbleef daar zo’n vier maanden. Zijn cel werd dagelijks, terwijl klager aanhet luchten was, doorzocht. Nooit is er iets gevonden dat duidde op een voorgenomen ontvluchting. Vanuit De Grittenborgh werd hij op eigen verzoek overgeplaatst naar het h.v.b. Arnhem-Zuid in verband met zijn bezoek. Ook in heth.v.b. Arnhem-Zuid werd zijn cel regelmatig doorzocht, maar werd nooit iets gevonden dat in verband kon worden gebracht met ontvluchtingvoornemens.
In de periode van 3 april 2002 tot 29 januari 2003 is klager zo’n tien keer naar de rechtbank geweest. Hij heeft nooit problemen gehad. Niet met de officier van justitie en evenmin met de rechter. Op 28 januari 2003 is hij ook nognaar de rechtbank geweest. Dat verliep normaal. Op 29 januari 2003 ging een Albanese medegedetineerde naar de rechtbank. Die heeft de nodige problemen veroorzaakt. Klager kent deze medegedetineerde niet. Hij heeft hem weliswaar inhet h.v.b. Arnhem-Zuid ontmoet en wel eens wat vertaalwerkzaamheden voor hem verricht, maar ook niet meer dan dat.
Klager is al eerder in de EBI geplaatst. De beroepscommissie heeft toen geoordeeld dat deze plaatsing niet terecht was. Aan de hernieuwde plaatsingsbeslissing liggen mede de gronden ten grondslag die destijds ook tot klagersplaatsing in de EBI hebben geleid. Klager begrijpt niet waarom hij nu weer in de EBI verblijft. Na zijn uitplaatsing heeft hij ongeveer vier maanden in Zutphen verbleven. Opeens kwam de politie hem ophalen voor verhoor. Na eenverblijf van elf dagen op het politiebureau belandde hij via Hoogeveen en Rotterdam opnieuw in de EBI. Het hernieuwde verblijf in de EBI valt hem zeer zwaar.

Klagers raadsvrouw heeft het beroep als volgt toegelicht.
Het valt op dat de selectiefunctionaris in zijn reactie op het beroepschrift volstaat met een verwijzing naar hetgeen hij eerder in de plaatsingsbrief van 17 december 2003 heeft gesteld en niet ingaat op het in beroep gevoerdeverweer.
Sinds de uitplaatsing uit de EBI is er maar één nieuwe omstandigheid: klager is nu formeel verdachte in de Arnhemse gijzelingszaak. Hij zit nu in het voorlopige hechtenis-traject. Een inhoudelijke behandeling heeft nog nietplaatsgevonden; getuigen moeten nog worden gehoord en de verdediging beschikt nog niet over het volledige dossier. Het stuit klager tegen de borst dat de selectiefunctionaris vermeende gebeurtenissen als feiten presenteert. Nietonbelangrijk is dat de zaaksofficier van justitie op het zogenoemde “formulier Risicoprofiel” d.d. 13 november 2003 het volgende heeft opgemerkt: “aandacht blijft m.i. noodzakelijk, bijzondere maatregelen zijn echter op dit momentniet nodig”. Plaatsing in de EBI moet echter als een zeer bijzondere maatregel worden betiteld. De selectiefunctionaris heeft aan dit onderdeel van het verweer geen enkele aandacht besteed in zijn reactie op het beroep.
Wat de zogenoemde CIE-informatie betreft het volgende. Deze informatie is binnengekomen nadat de kranten vol hadden gestaan over de gijzelingskwestie. Bij de toetsing van de CIE-informatie is geen oordeel uitgesproken over debetrouwbaarheid van de informatie. De beroepscommissie bepaalde in haar eerdere uitspraak al dat voorzichtig met dit soort informatie moet worden omgegaan en dat geldt nu eens te meer: de belastende informatie is immers pasbinnengekomen toen de media al uitvoerig aandacht hadden besteed aan één en ander.
Klager zou in staat zijn een ontvluchting te financieren, hetgeen onderbouwd wordt met de stelling dat bij een huiszoeking € 30.000,= bij de ouders van klager is gevonden. Klager bestrijdt dat dit geld van hem is en dat hij erzeggenschap over heeft. Het geld behoort toe aan zijn ouders.
Tenslotte wordt nog opgemerkt dat op het “formulier Risicoprofiel” het hokje “psychische problemen” is aangekruist. Dat is op zich niet verbazingwekkend. Het zou gek zijn wanneer de hele gang die klager tot nu toe in zijn detentieheeft moeten maken geen effect zou hebben gehad op zijn psychische gesteldheid.

Bij brief van 12 februari 2004 heeft klagers raadsvrouw bericht dat op 11 februari 2004 een pro-forma-zitting plaatsvond in de zaak waarvoor klager thans preventief gehecht is. Desgevraagd heeft de officier van justitie bij diegelegenheid aan de rechters geantwoord dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat klager zal worden overgeplaatst naar een inrichting met een normaal detentieregime. De voorzitter van de rechtbank heeft aangegeven dat de opmerkingenvan de officier van justitie uitgebreid in het proces-verbaal van de terechtzitting zullen worden opgenomen. Klagers raadsvrouw vraagt de beslissing op het beroep, gericht tegen de hernieuwde plaatsing in de EBI, zonodig aan tehouden totdat zij het proces-verbaal van de bedoelde terechtzitting kan overleggen.
Bij brief van 16 februari 2004 heeft klagers raadsvrouw het bedoelde proces-verbaal van de terechtzitting overgelegd. Over de opmerkingen van de officier van justitie betreffende klagers verblijf in de EBI is het volgende in hetproces-verbaal opgenomen: “Na zijn verblijf in de EBI is verdachte een aantal maanden gedetineerd geweest in Zutphen. In die maanden heeft zich geen enkel probleem voorgedaan. Bij het aanvangen van de voorlopige hechtenis wordt doorde officier van justitie een inschatting gemaakt van het risico dat de gedetineerde met zich meebrengt. Ik heb toen gezegd dat er wat mij betreft geen verhoogd risico was, met name omdat het in Zutphen goed was gegaan. Dit is echterslechts een advies; de Dienst Justitiële Inrichtingen heeft kennelijk toch gekozen voor de EBI”.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van het h.v.b. De Grittenborgh is aangegeven dat klager, gelet op de informatie en de adviezen van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP), een kandidaat is voor plaatsing inde EBI.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 16 december 2003 in de landelijke afzonderingsafdeling De Schie heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft bericht dat klager alles ontkent wat te makenheeft met een eventuele ontvluchting.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot een hernieuwde plaatsing van klager in de EBI aan de orde was tijdens de vergadering van de EBI-adviescommissie van 11 december 2003. Klager is inmiddels veroordeeld tottwee gevangenisstraffen en is nu preventief gehecht omdat hij verdacht wordt van betrokkenheid bij de gijzelingsactie op 29 januari 2003 in het gerechtsgebouw te Arnhem. Naar het zich thans laat aanzien heeft klager een initiërendeen organiserende rol gespeeld. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat klager zal worden uitgeleverd.
Een eventuele ontvluchting van klager zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en leiden tot een ernstig geschokte rechtsorde, niet in de laatste plaats gelet op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de zeer ernstigedelicten van het plegen waarvan klager (ook) hier te lande wordt verdacht.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
De eerdere beslissing tot plaatsing van klager in de EBI was gebaseerd op ingekomen ambtsberichten d.d. 3 februari 2003, 4 maart 2003 en 24 maart 2003. Uit die ambtsberichten zou volgen dat klager al maandenlang bezig was met hetvoorbereiden van een gewelddadige ontsnapping, waarbij gebruik zou worden gemaakt van vuurwapens en explosieven. Door de officier van justitie van het landelijk parket was aangegeven dat deze informatie op zich wel recent enconcreet was. Naar het oordeel van de beroepscommissie rechtvaardigde deze enkele, niet nader toegelichte, stelling niet de conclusie dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen vanrecidivegevaar voor ernstige geweldsmisdrijven vormde. Daarbij kwam dat de betrouwbaarheid van de informatie geheel buiten beschouwing was gelaten. Na de gegrondverklaring van klagers beroep, gericht tegen de beslissing van 18 april2003 om hem in de EBI te plaatsen, werd klager op 18 augustus 2003 overgeplaatst naar het h.v.b. Zutphen.
De beslissing van 17 december 2003 om klager opnieuw in de EBI te plaatsen is met name gebaseerd op het ambtsbericht d.d. 21 november 2003 en de brief d.d. 20 november 2003 van de officier van justitie bij het landelijk parket.
Blijkens het ambtsbericht d.d. 21 november 2003 is klager op 10 november 2003 aangehouden wegens – kort gezegd – vermoedelijke betrokkenheid bij het gijzelingsdrama op 29 januari 2003 in het gerechtsgebouw te Arnhem. Tijdens degijzeling stelde de gijzelnemer, naast het sluiten van deuren en gordijnen, maar één eis, namelijk dat klager vanuit het h.v.b. Arnhem-Zuid overgebracht moest worden naar het Paleis van Justitie om als tolk te fungeren. Uitpolitieonderzoek was gebleken dat de gijzelnemer en klager in het h.v.b. regelmatig contact met elkaar hadden. Uit het verhoor van diverse getuigen bleek dat klager meerdere gedetineerden had benaderd en hen voorgesteld had om sameneen paar mensen “te pakken” om op die manier “naar buiten” te komen. Klager zou ervoor zorgen dat de benodigde spullen zouden binnenkomen. Ook bleek dat klager enkele weken voor de gijzeling op 29 januari 2003 had gevraagd of hetmogelijk was om van een parketwachter op de rechtbank, op de trap naar de rechtbank, het vuurwapen af te pakken.
Recent is bij een huiszoeking in de woning van de ouders van klager een bedrag van 30.000 euro aangetroffen, terwijl voorts is gebleken dat klager via een vrouw in België in contact probeert te komen met personen met wie hij in hetverleden in België overvallen zou hebben gepleegd.
Klager heeft tenslotte te kennen gegeven dat hij “weg” wilde, omdat er in België of Duitsland nog iets boven zijn hoofd hing.
Op grond van het vorenstaande wordt door het GRIP geconcludeerd dat klager zeer vluchtgevaarlijk is en geweld tegen personen bij een ontvluchting niet uit de weg zal gaan. Bij een ontvluchting is de kans op maatschappelijke onrustgroot, gelet op klagers betrokkenheid bij de gijzeling in het gerechtsgebouw.

Op 20 november 2003 ontving het GRIP aanvullende CIE-informatie over klager. De officier van justitie van het landelijk parket heeft deze informatie getoetst en daarover bij brief van 20 november 2003 het volgende bericht:
[klager] (geboren op [...] 1974 te [...]) gedetineerd in de p.i. Arnhem-Zuid, was van plan om iemand te gijzelen en heeft daarvoor in de gevangenis de beschikking gekregen over een vuurwapen. [klager] had om dit pistool gevraagd injanuari 2003. Dit wapen had (...) over de muur van de p.i. moeten gooien. [klager] was van plan om iemand in het gerechtsgebouw te gijzelen. Op 27 januari 2003 heeft (...) dit vuurwapen over de muur van het HvB Arnhem-Zuid gegooid. Ditbetrof een alarmpistool wat (...) al langere tijd tot zijner beschikking had. Het wapen was door (...) uitgeboord. (...) Gezien de detentiegeschiedenis van [klager] en zijn eerdere betrokkenheid bij gijzelingen geef ik in nadrukkelijkeoverweging [klager] te detineren onder een zeer verscherpt veiligheidsregime.”

De beroepscommissie is na ampele overweging van oordeel dat, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, gelet op de informatie die op het moment van het nemen van de bestreden beslissing voorhandenwas, als verwoord in de brief van de officier van justitie bij het landelijk parket d.d. 20 november 2003 en het ambtsbericht d.d. 21 november 2003, vooralsnog in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager een extreemvluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a. De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing om klager opnieuw in deEBI te plaatsen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 15 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven