Nummer R-20/7203/GB
Betreft [klager]
Datum 15 oktober 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI).
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 5 juni 2020 afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. B.L.M. Ficq, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft verzocht tot plaatsing in een BBI, omdat dat een minder vergaande vorm van detentiefasering is dan deelname aan een penitentiair programma (PP), waartoe klager eerder heeft verzocht, maar welk verzoek is afgewezen (R 20/6409/GB). Het onderhavige verzoek is op dezelfde gronden afgewezen.
Klager is niet veroordeeld voor een liquidatie. Hij is nooit verdachte geweest in een liquidatiezaak. Dat staat onjuist in het selectieadvies. Toch wordt daar keer op keer naar verwezen. Verzocht wordt om de autoriteiten die deze informatie gebruikten deze onwaarheden uit hun systeem te laten verwijderen.
Uit niets blijkt dat klager een vluchtrisico vormt. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd en is dus kennelijk van mening dat geen sprake is van maatschappelijke gevoeligheid. Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar klagers recidiverisico door middel van de OXREC (een risicotaxatie-instrument). Op basis daarvan wordt het recidiverisico als laag ingeschat. Klager heeft gesprekken met de inrichtingspsycholoog, nu gesprekken bij De Waag intramuraal onmogelijk zijn. Kortom, het recidiverisico kan worden ingeschat en er vinden interventies plaats. Er is sprake van een te verwaarlozen vlucht- en maatschappelijk risico.
Verweerder stelt terecht dat klager niet kan worden tegengeworpen dat hij niet is aangemeld bij De Waag. Aanmelding en behandeling kan bovendien enkel ambulant plaatsvinden. Het is dus onbegrijpelijk dat de eis wordt gesteld dat klager eerst gesprekken heeft bij De Waag, voordat hij in aanmerking komt voor detentiefasering. Klager heeft wel degelijk een hulpvraag geuit. In het Justitieel Complex Zaanstad hebben op zijn initiatief gesprekken plaatsgevonden met de inrichtingspsycholoog. Zij oordeelde dat verdere psychische begeleiding in klagers geval niet nodig was. De stelling dat klagers recidiverisico niet goed is in te schatten, omdat klager ontkent het delict te hebben gepleegd, is onjuist. Hij heeft een verklaring gegeven over de tenlastegelegde feiten. Het is eveneens onjuist dat hij niet in gesprek zou willen gaan over het feit waarvoor hij is veroordeeld.
Het OM stelt in zijn positieve advies dat klager aan drie voorwaarden moet voldoen. Daar is aan voldaan. De vrijhedencommissie (VC) adviseerde positief ten aanzien van klagers deelname aan een PP. Klagers casemanager heeft ook telkens aangegeven dat zij hem graag een mogelijkheid zou bieden om te faseren. Een plotselinge anonieme tip staat nu in de weg aan een positief advies.
Bij het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) zou informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) zijn binnengekomen waaruit blijkt dat klager zou worden geliquideerd zodra hij buitenkomt. Dit verbaasde klager nogal. Hij is al jaren gedetineerd en net nu hem vrijheden worden toegekend, komt er een anonieme tip binnen. Uit de bestreden beslissing blijkt dat het GRIP de betrouwbaarheid van deze tip niet kan toetsen. Klager en zijn raadsvrouw kunnen dat evenmin, want die mogelijkheid wordt hen niet geboden. Dat is in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Kortom, de informatie is onbetrouwbaar en kan in deze procedure niet worden gebruikt. De informatie komt van buiten en dient ertoe om klager zo lang mogelijk binnen te houden. Klager vreest niet voor zijn veiligheid. Als er een serieuze dreiging zou zijn, zouden er wel voorzorgsmaatregelen zijn getroffen en was klager wel op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (de GVM-lijst) geplaatst. Van dit alles is geen sprake. Eerdere informatie van het TCI bleek in klagers geval ook op onzin te zijn gebaseerd.
Klager is in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) geplaatst, vanwege een schrijnende situatie in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen. De BPG-afdeling werkt met verschillende afdelingen, afhankelijk van het gedrag van de gedetineerde. Klager heeft afdelingen overgeslagen wegens goed gedrag. Verzocht wordt het standpunt van klagers casemanager hierover aan te horen. Zij kan klagers gedrag ook plaatsen in een kader van promoveren en degraderen.
De einddatum van klagers detentie nadert. Hij is al lange tijd gedetineerd. Er moet worden nagedacht over vrijheden die klager kan genieten ter voorbereiding op zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling. Klagers belang bij een begeleide terugkeer in de samenleving dient te prevaleren boven het maatschappelijk belang.
Klagers gedrag in de inrichting is goed. De VC erkent dat ook. Klager heeft twee jonge kinderen en een stiefdochter. De bestreden beslissing maakt inbreuk op zijn recht op familiy life als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Klager heeft een verlofadres opgegeven voor plaatsing in een BBI. Dat adres is goedgekeurd en daar kan hij nog steeds terecht.
Verweerder heeft de overwegingen uit eerdere zaken overgenomen. Dat wijst erop dat hij heeft nagelaten om echt te kijken naar klagers situatie op dit moment.
Standpunt van verweerder
Het is inderdaad onjuist dat klager voor een liquidatie zou zijn gedetineerd. Voor het gebruik van deze foutieve informatie worden excuses aangeboden. De inrichting is met klem verzocht deze informatie niet meer te gebruiken.
Klagers verzoek is afgewezen op basis van het reclasseringsadvies, het ontbreken van een geldig verlofadres en informatie over een dreiging die is binnengekomen bij het GRIP.
De reclassering acht verdiepingsgesprekken bij De Waag geïndiceerd. Dat is niet tot stand gekomen. Navraag bij de inrichting heeft uitgewezen dat klager geen hulpvraag heeft geuit en het delict waarvoor hij is gedetineerd ontkent te hebben gepleegd. Daarom heeft geen behandeling plaatsgevonden. Voor een risicotaxatie is het van belang dat klager over zijn delict spreekt. Nu hij het delict ontkent, kunnen de risico’s niet worden ingeschat.
Het aangedragen verlofadres is afgewezen, omdat de bewoner van het adres haar woning niet ter beschikking wil stellen. De informatie van het GRIP is weliswaar summier, maar verweerder neemt dit wel mee, omdat het om klagers eigen veiligheid gaat. Klager komt momenteel niet in aanmerking voor plaatsing in een BBI, omdat hij is gedegradeerd en in de BPG-afdeling verblijft.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten en zijn casemanager te horen, althans inlichtingen bij haar in te winnen. Deze verzoeken zijn niet respectievelijk onvoldoende onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst beide verzoeken daarom af.
Klager heeft voorts verzocht de autoriteiten op te dragen om onjuiste informatie uit het dossier te verwijderen. De beroepscommissie begrijpt dat de informatie waar klager op doelt inmiddels is gecorrigeerd. Bovendien voorziet de wet niet in het geven van een dergelijke opdracht door de beroepscommissie. De beroepscommissie dient slechts te beoordelen of de bestreden beslissing – kort gezegd – in strijd met de wet of onredelijk en onbillijk moet worden geacht (vergelijk RSJ 11 november 2019, R-19/4546/GB). De beroepscommissie wijst dit verzoek dan ook af.
Klager is sinds 4 oktober 2007 gedetineerd. Hij heeft tijdens deze detentie een gevangenisstraf ondergaan van zes jaar met aftrek, wegens – zo begrijpt de beroepscommissie – een ernstig gewelds- of levensdelict. Op dit moment ondergaat hij een gevangenisstraf van veertien jaar en zeven maanden met aftrek, wegens – onder meer – een poging tot moord. Daarna dient hij vijfentwintig dagen tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf en een vervangende hechtenis van vijftien dagen te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 13 maart 2021.
Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een BBI gedetineerden worden geplaatst die:
- een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen;
- een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden;
- beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
- zijn gepromoveerd.
Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een BBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een BBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.
De beroepscommissie stelt vast dat klager sinds 20 augustus 2020 in de BPG-afdeling van de Penitentiaire Inrichting Vught verblijft. Uit de overgelegde beslissing tot plaatsing in de BPG-afdeling blijkt dat klager zijn (straf)cel heeft besmeurd met ontlasting en heeft gedreigd de eerstvolgende medewerker die de deur zou openen ook te zullen besmeuren met ontlasting. Een aantal weken later heeft hij een sportmedewerker met de dood bedreigd, een beveiliger met urine overgoten en hem uitgescholden. Het is de beroepscommissie niet bekend of klager tegen deze beslissing bezwaar heeft ingesteld. Voor nu gaat zij ervan uit dat de gebeurtenissen die in die beslissing zijn beschreven ook zijn voorgevallen.
Daarnaast acht de beroepscommissie van belang dat klager is veroordeeld voor een poging tot moord, gepleegd tijdens klagers eerdere deelname aan een PP in het kader van een gevangenisstraf die eveneens was opgelegd vanwege een levensdelict.
Gelet op klagers persoonlijkheid en zijn gedrag, dat heeft geleid tot zijn BPG-plaatsing, de zwaarte en achtergrond van het door hem gepleegde delict, het ontbreken van een goede risicotaxatie en het feit dat hij (nog) geen goed verlopen vrijheden heeft genoten, is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager een meer dan beperkt maatschappelijk risico vormt. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 15 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter