Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7122/GM, 5 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:05-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7122/GM                       

Betreft [klager]            Datum 5 oktober 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat er geen serieuze behandeling is ter voorkoming van zijn psychogene niet-epileptische aanvallen (PNEA’s), dat er geen behandeling is van het ontstane letsel en dat er in de periode van 5 maart tot en met 27 maart 2020 geen nazorg was na een toeval.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. Door de raadsvrouw is verzocht de zaak schriftelijk af te doen gelet op de spoedeisendheid en de situatie waarin klager zich bevindt. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Op die manier wil de beroepscommissie bevorderen dat de zaak met inachtneming van de belangen van partijen binnen een redelijke termijn wordt afgedaan.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verblijft sinds 4 maart 2020 in het PPC van de PI Vught. Klager lijdt aan PNEA´s, ten gevolge van trauma’s die hij in het verleden en recentelijk heeft meegemaakt. Klager krijgt beperkte zorg ter voorkoming van PNEA’s en onvoldoende medische zorg na een aanval. Klager is het niet eens met de stellingen van de medisch adviseur dat hij goed wordt begeleid door de medische dienst, dat een behandeling zoals hij die wenst niet mogelijk is en dat de manier waarop hij behandeld wordt geen negatieve gevolgen zou hebben voor zijn aandoening. Zijn aandoening heeft als kenmerk dat de klachten toenemen wanneer behandeling uitblijft. Bij een PNEA raakt klager buiten bewustzijn. Dit gebeurt dagelijks meerdere keren. De volgende fase is dat hij na het bewustzijnsverlies dissocieert en vreemd gedrag kan vertonen en dat er sprake kan zijn van een suïcidepoging. Klager is het er niet mee eens dat zou worden gehandeld binnen de mogelijkheden die er zijn. Het medisch overzicht laat duidelijk anders zien. Klager ziet de medische dienst één keer per twee of drie weken. De gedragsdeskundige spreekt hij nog minder. Binnen het PPC is er geen kennis van zijn medische aandoening. Na een aanval wordt hij op een deken naar zijn cel gesleept en in een stabiele zijligging gelegd. Zijn hartslag wordt gemeten en verder is er geen zorg of nazorg.

De PNEA’s nemen in frequentie en hevigheid toe en hebben in een aantal suïcidepogingen geresulteerd. Klager verwijst naar een eerdere uitspraak over zijn situatie, RSJ 15 augustus 2019, 19/3891/GB. Zolang klager in detentie verblijft zonder de juiste zorg is zijn leven in gevaar. De aanvallen worden niet altijd geregistreerd waardoor het medisch dossier verre van compleet is. Plaatsing in een luwtecel met 24 uur per dag cameratoezicht is allesbehalve een geschikte oplossing. In recente brieven van 13 mei 2020 en 30 augustus 2020 concludeert forensisch psychiater/psychoanalyticus dr. De J. dat klager detentieongeschikt is, dat het PPC niet de juiste zorg kan bieden en dat behandeling in een FPA (Forensisch Psychiatrische Afdeling) of FPK (Forensisch Psychiatrische Kliniek) betere kansen op welslagen biedt. Klager is van mening dat het verblijf in detentie met het gebrek aan zorg van de inrichtingsarts een schending oplevert van artikel 3 juncto artikel 5 juncto artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Klager verbleef ook in een isoleercel op 16 augustus 2020 in verband met een opgelegde ordemaatregel naar aanleiding van suïcidepogingen tijdens een PNEA aanval. Plaatsing in een isoleercel om een poging tot suïcide te voorkomen, is uiterst inhumaan. Klager heeft dramatherapie gevolgd maar de insulten nemen verder toe. Uit de ordemaatregel van 3 september 2020 blijkt ook dat de intensiteit en frequentie van de PNEA’s zijn toegenomen. Klager verwijst verder naar een beschikking van de rechtbank van 24 juni 2020 en naar een e-mail van de officier van justitie van 31 juli 2020 aan klagers raadsvrouw. Klager zit in de laatste fase van zijn detentie en heeft recht op plaatsing in een FPK aangezien daar wel de juiste zorg voorhanden is. Klager is met de PI en de selectiefunctionaris bezig met procedures tot artikelplaatsing op grond van de artikelen 15, vijfde lid, en 43, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

Standpunt van de inrichtingsarts

Klager krijgt adequate medische zorg binnen de mogelijkheden die er in het PPC zijn. Uit klagers medisch dossier blijkt dat er meer dan voldoende aandacht is voor zijn PNEA’s en dat de medische dienst handelt volgens het voor hem persoonlijk opgestelde beleid zoals dat is beschreven bij ‘20 03 2099’ onder ‘O’ in het medisch dossier. PNEA’s zijn psychogene niet epileptiforme aanvallen waarbij de oorzaak niet ligt in een lichamelijke afwijking, maar waarbij de oorzaak van psychische aard is. Het is zeker niet zo dat het uitblijven van behandeling de klachten doet toenemen. Herhaald uitgebreid lichamelijk onderzoek is dan ook niet geïndiceerd. Voorop staat het beperken van de risico’s tijdens een aanval, wat adequaat en consequent gebeurt op de afdeling waar klager verblijft. Daarnaast wordt binnen de setting van de PPC psychologische en psychiatrische behandeling geboden.

3. De beoordeling

Vaststaat dat klager lijdt aan PNEA’s. Klager heeft sinds zijn binnenkomst in het PPC op 4 maart 2020 aanvallen gehad. Deze aanvallen brengen de nodige gezondheidsrisico’s met zich mee. Klager kan zijn aanvallen niet opvangen en tijdens zo’n aanval kan hij ook gevaarlijk gedrag en zelf-verwondend gedrag vertonen.

Bij ’20-03-2099’ onder ‘O’ staat in het medisch dossier als plan van aanpak bij een PNEA vermeld: ‘Wanneer wordt waargenomen dat dhr. een psychogene niet epileptische aanval heeft: -Ademhaling/pols controleren. -Controleren op lichamelijk letsel. Indien hierbij geen bijzonderheden gevonden worden, betrokkene comfortabel/veilig neerleggen op de plaats waar hij zich bevindt. Betrokkene hoeft niet terug in bed gelegd te worden. Mogelijk dat betrokkene met het ontwaken in paniek kan zijn en hierdoor zich bedreigd/onrustig voelt en hierdoor lichamelijke onrust kan vertonen. In dat geval zorgen voor een veilige situatie en betrokkene vooral neutraal bejegenen en geruststellen. In geval van zelfbeschadigend gedrag: Zorgen dat er opnieuw een veilige situatie ontstaat en dhr. geruststellen’.

Plaatsing in een PPC dient in beginsel erop te zijn gericht dat de gedetineerde door middel van forensische (psychische) zorg terug- of doorgeplaatst kan worden. Het zo even geciteerde plan van aanpak beschrijft hoe te handelen als klager een PNEA heeft (gehad). Volgens de schriftelijke mededelingen van de inrichtingsarts staat het beperken van de risico’s tijdens een aanval voorop en wordt aan klager adequate medische zorg geboden binnen de mogelijkheden van het PPC. Uit het medisch dossier blijkt dat klager regelmatig is gezien door de medische dienst en dat bij een PNEA volgens het plan van aanpak wordt gehandeld.

Uit de klachtafhandeling van 24 april 2020 door het hoofd zorg blijkt verder dat de mogelijkheden binnen de inrichting om PNEA’s te voorkomen beperkt zijn. 

De beroepscommissie stelt op grond van de medische informatie en de mededelingen van de inrichtingsarts vast dat in de periode waarop de klacht ziet steeds uitvoering is gegeven aan het hiervoor geciteerde plan van aanpak ingeval van een PNEA. Daarmee is aan klager adequate medische zorg geboden binnen de mogelijkheden die er binnen het PPC zijn. Op basis van het medisch dossier is niet gebleken van een gebrek aan nazorg na een wegraking of van lichamelijk letsel ten gevolge van een wegraking die in die periode onbehandeld zou zijn gebleven. De beroepscommissie onderschrijft de beoordeling door de medisch adviseur dat klager kampt met heel vervelende klachten maar dat dat niet betekent dat hij door de medische dienst niet serieus is genomen. Niet is gebleken van onzorgvuldig medisch handelen van de inrichtingsarts.

Klager heeft in beroep verwezen naar een eindverslag van 10 augustus 2020 van de door hem in het PPC gevolgde dramatherapie, naar een verslag met daarin met klager gemaakte afspraken van 2 september 2020, schriftelijke antwoorden en conclusies van psychiater De J. van 30 augustus 2020, door de directeur opgelegde ordemaatregelen en stukken over een procedure tot gijzeling van klager als getuige. Door en namens klager is daarnaast gewezen op de laatste stand van zaken met betrekking tot zijn gezondheid en de toegenomen PNEA aanvallen en op de in gang gezette afzonderlijke procedure tot een plaatsing in een FPK of FPA op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw.

De beroepscommissie merkt op dat in beroep alleen aan de orde kan zijn het medisch handelen van de inrichtingsarts zoals dat in de klacht aan de orde is gesteld en is toegelicht. Uitbreiding van de klacht in beroep is niet mogelijk.

De door de raadsvrouw ingeschakelde psychiater heeft in de hiervoor aangehaalde brieven uiteengezet dat klagers toestand in detentie verslechtert, dat hij alleen buiten detentie adequaat kan worden behandeld en dat klager detentieongeschikt is. Volgens het medisch dossier is na de klacht op verschillende momenten letsel bij klager geconstateerd, zoals bloed vanuit de neusbrug (op 19 juli 2020) en een hoofdtrauma na een val (op 9 augustus 2020), en is er sprake van suïcidepogingen. Als ordemaatregel wordt klager gedurende de dag en nacht door middel van cameratoezicht in zijn verblijfsruimte geobserveerd, welke maatregel steeds weer wordt verlengd.

De door de raadsvrouw op basis van de bevindingen van psychiater De J. betrokken stellingen dat klager niet detentiegeschikt is en dat hij moet worden overgebracht naar een FPK of FPA zijn niet aan het oordeel van de beroepscommissie onderworpen. Wel stelt de beroepscommissie vast dat het geschetste beeld van een verslechterende toestand en PNEA’s die in hevigheid en frequentie toenemen, steun vindt in het medisch dossier, de ordemaatregelen en de bevindingen van psychiater De J.

Het handelen van de inrichtingsarts kan niet worden aangemerkt als in strijd met de norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 5 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven