Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4557/GA, 15 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4557/GA

    

          

Betreft [klager]

Datum 15 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat door de late toezending van de verklaring van de directeur omtrent de stand van de uitvoering van zijn verblijfsplan naar het Openbaar Ministerie (OM) - in het kader van de tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel -, klager en zijn raadsvrouw deze rapportage pas één dag voor de zitting hebben ontvangen en hij daardoor onvoorbereid naar de zitting ging.

De beklagrechter bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 21 augustus 2019 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (ZS-JI-2019-075). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het JC Zaanstad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De stukken kwamen pas anderhalve dag voor de zitting binnen. De inrichting is verantwoordelijk voor het tijdig opsturen van voornoemde rapportage. De rapportage is uiteindelijk niet tijdig opgestuurd naar het OM. Dit is onzorgvuldig gedrag waarvoor de inrichting verantwoordelijk is. Tevens heeft de inrichting niet voldoende inspanning verricht om ervoor te zorgen dat de raadsvrouw de rapportage met klager in de inrichting kon bespreken. De raadsvrouw heeft getracht een bezoekafspraak te maken met klager maar dit was vanwege de bloktijden van klager niet mogelijk. Uiteindelijk was de raadsvrouw genoodzaakt klager – na toestemming van de directie – te bezoeken tijdens zijn dagbesteding. Dat het te laat overhandigen van de rapportage naar voren kan worden gebracht tijdens de rechtszitting doet aan het voorgaande niet af, omdat dit niet van invloed is voor de uitkomst van de zaak.  

Standpunt van de directeur

In het beroepschrift worden geen nadere gronden gevonden ten aanzien van de klacht. Om die reden blijft de directeur bij zijn standpunt in zijn verweer van 3 mei 2019.

 

3. De beoordeling

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag omdat de inhoud van de verklaring van de directeur en het tijdstip waarop de verklaring is aangeleverd in de afzonderlijke procedure als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (oud) bij de rechtbank aan de orde kan worden gesteld en daarover niet op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan worden geklaagd.

De beroepscommissie ziet dit anders. Voor klachten over onder andere het verloop, de inhoud, de doelmatigheid en de zorgvuldigheid van de behandeling bestond een afzonderlijke procedure als geregeld in artikel 38s Sr (oud). Daarover kan daarom niet op grond artikel 60 van de Pbw worden geklaagd, zie RSJ 2 april 2019, R-18/1904/GA.

De beroepscommissie is van oordeel dat het toezenden van de verklaring over de stand van de uitvoering van het verblijfsplan onder de verantwoordelijkheid van de directeur valt en een beklagwaardige beslissing betreft. Daarom zal klager alsnog worden ontvangen in zijn beklag.

Vaststaat dat de verklaring van de directeur over de stand van de uitvoering van het verblijfsplan in een laat stadium is toegezonden. De verklaring is namelijk anderhalve dag voor de behandeling bij de rechtbank door klager en zijn raadsvrouw ontvangen. De raadsvrouw was als gevolg hiervan genoodzaakt om klager tijdens zijn dagbesteding te bezoeken om de verklaring met hem te kunnen bespreken. Gelet op de door de directeur aangedragen feiten en omstandigheden - waaronder de grote hoeveelheid aanvragen voor tussentijdse toetsen - is de beroepscommissie van oordeel dat niet is gebleken van onzorgvuldig handelen noch dat de directeur zich onvoldoende heeft ingespannen om ervoor zorg te dragen dat klager en zijn raadsvrouw nog voor de zitting de verklaring konden bespreken. Aan de raadsvrouw en klager is immers toestemming gegeven om de verklaring te bespreken op zijn werkplek bij […].

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag, maar dit beklag ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 15 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door          mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven