Nummer R-19/4311/GA
Betreft [Klager]
Datum 20 oktober 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. de omstandigheid dat hij (zo begrijpt de beroepscommissie) op 19 juni 2019 niet in de gelegenheid is gesteld om te luchten;
b. de omstandigheid dat hij op de ISD-afdeling waar hij verblijft, dient te betalen voor het gebruik van de televisie.
De alleensprekende beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 23 juli 2019 het beklag onder a. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het beklag onder b. (NM2019/554). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. K. Bruns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Nieuwegein (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Op 21 juli 2020 heeft de beroepscommissie de directeur verzocht om nadere inlichtingen ten aanzien van het beklag onder a. Op 6 augustus 2020 zijn van de directeur nadere inlichtingen ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft de beroepscommissie op
10 augustus 2020 de directeur verzocht om aanvullende inlichtingen, die op 13 augustus 2020 zijn ontvangen. Een kopie van de (aanvullende) inlichtingen zijn verzonden aan klager en zijn raadsvrouw. Bij e-mailbericht van 21 augustus 2020 heeft klagers raadsvrouw daarop gereageerd.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a.
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is het recht op luchten zo fundamenteel, dat de inrichting extra inspanningen dient te verrichten om een gedetineerde niet te beperken in dit recht. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag het voorkomen dat een gedetineerde niet in de gelegenheid wordt gesteld te luchten. Hoewel uit de nadere informatie van de directeur blijkt dat het op 19 juni 2019 vanaf 16:45 uur weer mogelijk was om de buitenactiviteiten te hervatten, heeft wegens personeelsgebrek geen luchtmoment plaatsgevonden. Gelet daarop is het onbegrijpelijk dat het vervallen van het luchtmoment niet op enige andere wijze (financieel) is gecompenseerd. In dit verband wordt verwezen naar jurisprudentie van de beroepscommissie (RSJ 13 september 2017, 17/861/GA en RSJ 31 december 2015, 15/2062/GA). Verzocht wordt om een financiële compensatie voor het gemiste luchtmoment.
Beklag b.
Er wordt niet geklaagd over een algemene regel, maar over de toepassing van de regel specifiek ten aanzien van klager. Klager is daarom ontvankelijk in zijn beklag. Verwezen wordt naar RSJ 8 december 2014, 14/2654/GA.
Standpunt van de directeur
Beklag a.
Klager heeft op 19 juni 2019 niet kunnen luchten, omdat door een blikseminslag de buitenbeveiliging bij de inrichting was uitgevallen. Daarnaast waren op de luchtplaatsen gaten in de grond ontstaan als gevolg van hevige regenval. Hierdoor was het niet verantwoord om de gedetineerden te laten deelnemen aan buitenactiviteiten. Deze omstandigheden kunnen worden aangemerkt als een alarmsituatie dan wel als onvoorziene omstandigheden en daarmee was sprake van een zeer uitzonderlijk geval. In een dergelijke uitzonderingssituatie mag een luchtmoment komen te vervallen en heeft klager geen recht op compensatie. Niettemin is klager op 22 juni 2019 gecompenseerd met een extra luchtmoment van een uur.
Uit het rapport van de meldkamer van 19 juni 2019 volgt dat het op die dag vanaf 16:45 uur weer mogelijk was om de buitenactiviteiten te laten plaatsvinden. Er heeft echter geen luchtmoment plaatsgevonden, omdat daarvoor geen personeel beschikbaar was. Alle gedetineerden zijn vanaf 16:45 uur op hun cel ingesloten, omdat de inrichting om 17:00 uur gesloten was. Vanwege de overmachtssituatie, die zo uitzonderlijk van aard en onvoorzien was, kan de inrichting hiervan geen verwijt worden gemaakt.
Beklag b.
De uitspraak waarnaar namens klager wordt verwezen heeft betrekking op een andere situatie. Voorts volgt uit de circulaire standaardisering fondsen (5508700/07/DJI) dat gedetineerden €3,- per week moeten betalen voor de aansluiting en de huur van een televisie.
3. De beoordeling
Beklag a.
Het recht op luchten, als bedoeld in artikel 49, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, is naar het oordeel van de beroepscommissie zo fundamenteel dat het in beginsel als een onvervreemdbaar recht voor gedetineerden wordt aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie dient de inrichting extra inspanningen te verrichten om gedetineerden niet te beperken in dit recht (recent o.m. RSJ 15 juli 2020, R-19/4066/GA en RSJ 16 januari 2020, R-19/4499/GA). Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag het voorkomen dat een gedetineerde niet in de gelegenheid kan worden gesteld om te luchten. Ook bij zeer ernstige calamiteiten dient de inrichting in beginsel extra inspanningen te verrichten om een passende compensatie te kunnen bieden.
De beroepscommissie is van oordeel dat in dit geval, waarbij de inrichting op 19 juni 2019 werd getroffen door een blikseminslag, waardoor de buitenbeveiliging van de inrichting was uitgevallen, sprake is van een uitzonderlijke situatie. De directeur heeft de beslissing om de buitenactiviteiten, zoals het luchten, stil te leggen, omdat dit gelet op de gegeven omstandigheden niet verantwoord werd geacht, in redelijkheid kunnen nemen.
Anders dan de directeur is de beroepscommissie echter van oordeel dat de inrichting in beginsel extra inspanningen dient te verrichten om aan een gedetineerde een passende compensatie te bieden voor een vervallen luchtmoment, ook als zich een uitzonderlijke situatie voordoet, zoals in dit geval.
Gelet op de stukken kan niet worden geconcludeerd dat de directeur zich voldoende heeft ingespannen om aan klager een passende compensatie te bieden voor het vervallen luchtmoment. Integendeel, uit de nadere inlichtingen van de directeur volgt dat het op 19 juni 2019 vanaf 16:45 uur weer mogelijk was om de buitenactiviteiten te hervatten, maar dat de gedetineerden vanaf dat moment werden ingesloten, omdat de inrichting om 17:00 uur zou sluiten en er derhalve geen personeel meer beschikbaar was. Dat klager op 22 juni 2019 een extra uur heeft mogen luchten, maakt het oordeel niet anders, omdat het aanbieden van dat luchtmoment samenviel met de recreatie en daarom niet kan worden gezien als een passende compensatie (vgl. RSJ 13 september 2017, 17/861/GA).
De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag onder a. alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager in aanmerking voor een tegemoetkoming. De beroepscommissie stelt deze vast op €10, .
Beklag b.
Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake het beklag onder b. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Deze uitspraak is op 20 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. E. Dinjens, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf, secretaris.
secretaris voorzitter