Nummer R-20/5784/GA
Betreft [Klager]
Datum 4 november 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het ontzeggen van de toegang van zijn moeder tot de inrichting, voor de duur van drie maanden.
De beklagrechter bij de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft op 22 november 2019 het beklag ongegrond verklaard (Eh 2019/000368). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. R.I. Kool, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klagers raadsman gehoord op de zitting van 26 augustus 2020 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad. Voorts zijn gehoord […] en […], beiden plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Esserheem. Klager heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt te worden gehoord ter zitting.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De klacht ziet met name op de duur van de ontzegging van het bezoek. Er is enkel een vermoeden dat het bezoek van klager contrabande bij zich had. Er is niets bij haar gevonden. De moeder van klager heeft haar volledige medewerking verleend en ze heeft gezegd dat zij gevisiteerd mocht worden. Onder deze omstandigheden had het bezoek niet voor de duur van drie maanden geweigerd kunnen worden. Voor het overige wordt aangesloten bij hetgeen in het beroepschrift is aangevoerd.
Standpunt van de directeur
Uit de verklaring van de hondengeleider blijkt dat de drugshond bij het bezoek drugs rook. Het vermoeden is dat het bezoek iets in haar lichaam heeft gestopt en dit rechtvaardigt een ontzegging. Dat niets is aangetroffen, doet hieraan niet af. Er zijn gevallen bekend dat het bezoek softdrugs inslikt of dat de drugs worden verstopt in lichaamsholtes. Dit soort gevallen zijn voor de PI niet te onderzoeken.
3. De beoordeling
Ter zitting van de beroepscommissie heeft de raadsman medegedeeld dat de klacht ziet op de duur van de weigering van het bezoek. De beroepscommissie heeft in RSJ 26 september 2011, 11/1183/GA overwogen dat een bezoekontzegging als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet voor een termijn van maximaal drie maanden kan worden opgelegd. Enkel indien sprake is van één van de gevallen als vermeld in artikel 6 van de Regeling toelating en weigering bezoek en beperking telefooncontacten penitentiaire inrichtingen, kan een bezoekontzegging voor een langere duur dan drie maanden (tot een maximum van twaalf maanden) worden opgelegd. Van één van de gevallen als vermeld in artikel 6 van voormelde Regeling was in klagers geval geen sprake.
De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op de feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier volgen, de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen de bezoekster (klagers moeder) de toegang tot de inrichting voor de duur van drie maanden te ontzeggen. Gebleken is immers dat er twee controles hebben plaatsgevonden bij het bezoek en dat het meer dan waarschijnlijk was dat zij drugs bij zich had. Bij de tweede controle ‘ging de hond vol op het kruis van bezoekster’. Het verweer dat de vrouw in de ochtend een joint had gerookt en dat zij het zakje in haar broekzak heeft gehad, doet hieraan niet af. De hondengeleider heeft immers gerapporteerd dat de wijze waarop de hond aansloeg niet past bij een restgeur van een eventueel wietzakje in de ochtend. Ook heeft de directeur aangevoerd dat – in algemene zin – het mogelijk zou zijn dat bezoekers contrabande op plekken in het lichaam verstoppen of inslikken, die voor de PI niet te onderzoeken zijn. Verder volgt uit het dossier dat klager eerder positief heeft gescoord op het gebruik van softdrugs en dat er een paar dagen later een verpulverd chloortablet gevonden is door de beveiliging, hetgeen door de directeur wordt gezien als een duidelijke aanwijzing voor mogelijke fraude bij urinecontroles.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 4 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter