Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4085/GA, 15 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:15-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4085/GA      

Betreft [Klager]

Datum 15 oktober 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma (R-2019-000004);

b.  de beslissing om hem op ‘oranje’ te plaatsen (R-2018-000397).

De beklagcommissie bij de locatie Roermond heeft op 24 juni 2019 beklag a. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag b. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Op 1 juli 2019 is door mr. F.W.M. Hopmans, namens klager, beroep ingesteld tegen R-2019-000004. Op 2 juli 2019 is door mr. M.M.J.P. Penners, namens klager, beroep ingesteld tegen R-2018-000397 en tegen R-2019-000004. Op 8 juli 2019 heeft mr. M.M.J.P. Penners medegedeeld dat mr. F.W.M. Hopmans klager zal bijstaan in beroep.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Namens klager wordt aangevoerd dat hij onterecht in het basisprogramma is geplaatst aangezien klager wel degelijk verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Klager doet dit alleen niet door middel van het verlenen van medewerking aan een verdiepingsonderzoek. Het is klagers goed recht om niet mee te werken aan een verdiepingsonderzoek. Vooral gelet op het feit dat klager een ontkennende verdachte was en meent onterecht te zijn veroordeeld. Het enkele feit dat klager niet meewerkt aan een verdiepingsonderzoek is onvoldoende om hem te degraderen, helemaal nu het overige gedrag van klager als ‘groen’ kan worden aangemerkt. De facto zou dit betekenen dat elke ontkennende verdachte dan wel veroordeelde, die om die reden niet wenst mee te werken aan een verdiepingsonderzoek, in het basisprogramma zou moeten verblijven. De conclusie dat iemand daardoor geen, althans onvoldoende, verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie is te kort door de bocht. Er bestaan namelijk ook andere mogelijkheden om te laten zien dat iemand gemotiveerd is om aan zijn re-integratie te werken. Zo heeft klager een sollicitatiebrief gestuurd, verschillende diploma’s behaald tijdens zijn detentie, neemt hij altijd deel aan de arbeid, heeft hij enkel urinecontroles met negatieve uitslagen en is de omgang tussen klager en zijn medegedetineerden en het personeel goed. Tevens heeft klager zijn ‘Kies voor Verandering’ (KVV)-training afgerond en is er een ‘terugkeeractiviteitenplan’ opgesteld. De beslissing van de directeur is dan ook te kort door de bocht en er is onvoldoende gewicht toegekend aan klagers positieve gedrag. Klagers positieve ‘groene’ gedrag staat niet, althans onvoldoende, beschreven in de beslissing van de directeur.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling

Beklag a.

Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat de directeur voorafgaand aan een beslissing over promotie of degradatie een belangenafweging dient te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het gedrag van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot promotie of degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.

Uit het voorliggende besluit tot terugplaatsing naar het basisprogramma blijkt dat de directeur heeft besloten om klager terug te plaatsen naar het basisprogramma, omdat klager niet wil meewerken aan het verdiepingsonderzoek dat door de reclassering wordt geadviseerd om zo een beter inzicht te kunnen krijgen in eventuele persoonlijkheidsproblematiek. Volgens de directeur kan hierdoor het recidiverisico onvoldoende worden ingeschat waardoor klager niet meewerkt aan zijn re-integratie. Uit de jurisprudentie van de beroepscommissie (RSJ 24 april 2015, 14/4783/GA) volgt dat het enkel niet meewerken aan re-integratie onvoldoende grond is voor degradatie dan wel voor niet promoveren. Daarvan is in onderhavig geval sprake nu klager kennelijk in principe op alle gebieden ‘groen’ scoort, maar vanwege het feit dat hij niet wil meewerken aan het verdiepingsonderzoek onvoldoende verantwoordelijkheid zou nemen voor zijn re-integratie en ‘rood’ zou scoren op dat gebied.

De beroepscommissie is van oordeel dat de bestreden beslissing tot terugplaatsing naar het basisprogramma niet voldoet aan de vereiste deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging. De enkele weigering om niet mee te werken aan een door de reclassering geadviseerd verdiepingsonderzoek is op zichzelf onvoldoende grond voor degradatie. Dit klemt temeer omdat klager kennelijk op alle andere gebieden ‘groen’ scoort en hij in het kader van zijn re-integratie, verschillende diploma’s heeft behaald gedurende zijn detentie, een sollicitatiebrief heeft gestuurd en de KVV-training heeft gevolgd en afgerond. De beslissing geeft onvoldoende blijk van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en is daarmee onvoldoende gemotiveerd. Gelet daarop dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het beklag wordt alsnog gegrond verklaard. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming van €30,- toekennen.

Beklag b.

Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet kan tegen de uitspraak van de beklagcommissie een beroepschrift worden ingediend dat met redenen omkleed dient te zijn. Het voorliggende, door mr. M.M.J.P. Penners ingediende, (pro forma) beroepschrift voldoet ten aanzien van het beklag onder b. niet aan die eis. Noch door mr. M.M.J.P. Penners noch door mr. F.W.M. Hopmans zijn gronden ingediend ten aanzien van het beklag onder b. Gelet op het vorenstaande dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep ten aanzien van het beklag onder b.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

De beroepscommissie verklaart klager ten aanzien van het beklag onder b. niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Deze uitspraak is op 15 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven