Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0097/GA, 17 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:17-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/97/GA

betreft: [klager] datum: 17 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 19 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 12 december 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen Limburg-Zuid, locatie Overmaze te Maastricht, welke uitspraak op 14 januari 2004 is verzonden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Bij brief van 19 februari 2004 heeft de beroepscommissie de directeur gevraagd haar nader te informeren omtrent de verzegeling en de hoeveelheid van de klager verstrekte maaltijden. Bij brief van 4 maart 2004 heeft de directeur deberoepscommissie nader geïnformeerd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering bij gelegenheid van Joodse feestdagen klager iets extra’s te verstrekken, alsmede de wijze waarop en de hoeveelheid waarin hem de kosjere voeding wordt aangeboden.

De beklagrechter heeft het beklag kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager klaagt sedert enkele maanden over de voeding zonder ooit antwoord te hebben gekregen. Anders dan de beklagrechter heeft geoordeeld bepaalt de ministeriële regeling dat de directeur verantwoordelijk is voor de verstrekking vankosjere voeding.

De directeur heeft bij brief van 4 maart 2004 medegedeeld dat in het verleden de maaltijd verwarmd aan klager werd uitgereikt, maar dat door de verhitting het zegel losliet en de verpakking scheurde. Thans verwarmt klager zelf zijnverzegelde maaltijd in de magnetron. Ook het andere voedsel zoals de tien sneden brood per dag en het broodbeleg krijgt hij verzegeld en in voldoende mate aangeboden. De firma Kosjer Culinair te Amsterdam stelt de porties samen,verzegelt deze en levert deze aan de inrichting.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 44, derde lid, Pbw draagt de directeur zorg dat bij de verstrekking van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden. De directeur, eventueelgeadviseerd door een Joods geestelijk verzorger, beslist ter zake van de verstrekking van kosjere maaltijden aan Joodse gedetineerden.
Ten aanzien van Joodse feestdagen in verbinding met voeding blijkt uit paragraaf 2 van de Richtlijnen met betrekking tot Joodse ingeslotenen in justitiële inrichtingen d.d. 9 januari 2001, kenmerk 5063490/00/DJI, dat voor tweeJoodse feesten nadere bepalingen zijn opgenomen. Ter gelegenheid van Pesach kan de directeur op verzoek van de gedetineerde andere dan de gebruikelijke kosjere, aan de voorschriften voor Pesach aangepaste voeding bestellen. Bijgelegenheid van het poerimfeest is het gebruikelijk dat de Joodse geestelijke verzorging met toestemming van de directeur namens de Joodse gemeenschap een pakketje voor een Joodse gedetineerde afgeeft.
Vast staat dat beide genoemde feesten in het voorjaar worden gevierd. Het beklag dateert van 30 november 2003, zodat dit onderdeel van het beklag wegens overschrijding van de beklagtermijn niet-ontvankelijk had moeten wordenverklaard.
Onder paragraaf 1.2 van voornoemde Richtlijnen wordt eten dat niet meer is verzegeld aangemerkt als niet-kosjer. Nu de directeur erkent dat het in het verleden voorgekomen is dat klagers maaltijden in gescheurde verpakking zijnaangeboden en de directeur niet heeft aangegeven met ingang van wanneer klager zelf zijn maaltijden in de magnetron opwarmt, houdt de beroepscommissie het ervoor dat ten tijde van het indienen van het klaagschrift klagers maaltijdenbij herhaling als niet-kosjer konden worden aangemerkt, hetgeen in strijd met de zorgplicht van de directeur ex artikel 44, derde lid, Pbw moet worden geacht. In zoverre kan de beslissing van de beklagrechter niet in stand blijven,zal het beklag ontvankelijk en alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager na te noemen tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheidgesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 5,=.
Met betrekking tot de hoeveelheid voedsel die klager wordt verstrekt het volgende.
Gelet op het vorenstaande had ook dit onderdeel van het beklag ontvankelijk moeten worden verklaard. Aannemelijk is geworden dat de inrichting voor klager een volledig voedselpakket voor de dagelijkse maaltijden, waaronder tienboterhammen per dag, bij een der in de Richtlijnen genoemde adressen bestelt en hem verstrekt. Niet gebleken is van zodanige klager betreffende bijzondere omstandigheden dat de gebruikelijke en klager verstrekte hoeveelheid kosjervoedsel onvoldoende moet worden geacht.
Dit onderdeel van het beklag zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voorzover dat betrekking heeft op de weigering bij gelegenheid van Joodse feestdagen klager iets extra’s te verstrekken ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter metverbetering van gronden.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover deze betrekking heeft op de wijze waarop en de hoeveelheid waarin de kosjere voeding wordt aangeboden.
Zij verklaart het beklag ongegrond voorzover dat betrekking heeft op de hoeveelheid verstrekte voeding.
Zij verklaart het beklag gegrond voor zover deze betrekking heeft op de wijze waarop de voeding wordt aangeboden.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 17 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven