Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6204/GA, 28 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:28-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6204/GA                                   

Betreft [klager]

Datum 28 oktober 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         de omstandigheid dat hij op 27 juli 2019 niet in de gelegenheid is gesteld om te luchten in een open ruimte (DC-2019-000487) en
b.         een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het zeer ernstig verstoren van de orde, rust,  een ernstig gevaar voor de veiligheid en het niet terstond opvolgen van de aanwijzingen van het personeel, ingaande op 23 juli 2019 (DC-2019-000527).

De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft op 18 februari 2020 beklag DC-2019-000487 ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag DC-2019-000527. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van het DC Rotterdam (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager maakte geen onderdeel uit van de groep van zestig personen die weigerde naar binnen te gaan. Zij stonden in de hoek van de luchtplaats terwijl klager in een andere hoek van de luchtplaats stond. Klager had niet door dat de groep de aanwijzingen van het personeel niet opvolgde. Toen hij zag dat iedereen naar binnen ging, is hij ook naar binnen gegaan. Vervolgens is hij ten onrechte aangemerkt als onderdeel van de groep en heeft hij veertien dagen straf op eigen cel opgelegd gekregen. Op camerabeelden is te zien dat hij geen deel uitmaakte van de groep.

 

Standpunt van de directeur

Klager maakte onderdeel uit van de groep die is aangesproken door het personeel, en hij weigerde naar binnen te gaan. Omdat klager onderdeel uitmaakte van deze groep en de opstand en hiermee ernstig de orde en de rust heeft verstoord, alsmede een ernstig gevaar voor de veiligheid vormde, heeft hij een disciplinaire straf opgelegd gekregen. Voor het overige wordt verwezen naar het verweerschrift op het beklag.  

 

3. De beoordeling

Beklag a.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

Beklag b.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht omdat het klaagschrift onvoldoende nauwkeurig zou vermelden waarover wordt geklaagd. Klager heeft een beklag ingediend, binnengekomen bij de commissie van toezicht op 1 augustus 2019, waarin hij – onder meer – klaagt dat hij geen straf van veertien dagen verdient. In het formulier bemiddeling beklag staat bij omschrijving klacht “i.v.m. “opstand” 14 dgn straf. Vindt dit te lang”. In het schriftelijk verweer is inhoudelijk ingegaan op klagers klacht en is de mededeling van de disciplinaire straf van 23 juli 2019 bij de stukken gevoegd. Het voorgaande in aanmerking nemende is de klacht voldoende duidelijk, zodat voor een niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in artikel 61, derde lid, van de Pbw geen aanleiding bestaat. Klager zal alsnog worden ontvangen in het beklag.

Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie het beklag in eerste en enige instantie afdoen.

Klager betwist dat hij deel uitmaakte van de groep die weigerde naar binnen te gaan en stelt dat de disciplinaire straf ten onrechte aan hem is opgelegd. In het schriftelijke verslag van het incident op 22 juli 2019 staat vermeld dat een groep ingeslotenen op de luchtplaats aan het schreeuwen en juichen was en meerdere malen riep: ‘La liberté’. De groep weigerde de opdracht van personeel om naar binnen te gaan op te volgen. Klager is volgens het verslag - waarin staat opgenomen dat het personeel de pasjes van betrokkenen apart heeft gelegd - niet naar binnen gegaan nadat hij is aangesproken door het personeel. De enkele stelling van klager dat hij niet deel uitmaakte van de groep en de verwijzing naar camerabeelden voor het eerst in beroep, die zich niet bij de stukken bevinden, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende om aan de juistheid van het schriftelijke verslag en de door de directeur aangedragen feiten en omstandigheden te twijfelen. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklagonderdeel a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklagonderdeel b., verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 28 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven