Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2619/GA, 16 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:16-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2619/GA

betreft: [klager] datum: 16 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 14 november 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.Serrarens, advocaat te Maastricht, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 10 november 2003 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouwe om het beroep schriftelijk toe te lichten. De beroepscommissie heeft dedirecteur van de extra beveiligde inrichting Nieuw Vosseveld (e.b.i.) bij brief van 5 februari 2004 verzocht om nadere schriftelijke informatie. De directeur heeft die informatie bij brief van 10 februari 2004 verstrekt, welkenadere informatie ter kennisneming is gezonden aan klager en zijn raadsvrouwe.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagcommissie
De beklagen betreffen:
a. steekproefsgewijze onderzoeken aan het lichaam (visitaties) op respectievelijk 16 juli 2003, 1 augustus 2003 en 9 oktober 2003;
b. celinspecties op respectievelijk 16 juli 2003 en 9 augustus 2003; en
c. het op 31 juli 2003 overhoop halen van de cel van klager.

De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is van oordeel dat voor de onderhavige visitaties geen noodzaak of aanleiding bestond. In twee van de drie gevallen waren deze visitaties overigens gekoppeld aan de wekelijkse grondige celinspecties. Omdat er geen enkelereden was voor de visitaties, is klager van oordeel dat deze visitaties op gespannen voet staan met artikel 3 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Door en namens klager wordtdaartoe verwezen naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) d.d. 4 februari 2003 in de zaken Van der Ven en Lorsé.
De visitaties staan voorts op gespannen voet met de bij de Raad bekende uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank van ’s-Gravenhage d.d. 7 juli 2003. De visitaties vonden immers niet steekproefsgewijs plaats maar met eenfrequentie van ongeveer twee maal per maand. Ook in de maand september 2003 hebben visitaties plaatsgevonden. Over die visitaties is door klager niet geklaagd omdat voor die visitaties een aanleiding bestond. De directeur van dee.b.i. heeft geen rekening gehouden met de individuele omstandigheden van klager. Zulks terwijl de voorzieningenrechter heeft bepaald dat zulks wel zou moeten geschieden. Klager verbleef meer dan vier jaar in de e.b.i., er is nimmercontrabande bij hem aangetroffen en de visitaties worden door klager als zeer belastend ervaren. Voorts dient bij de beoordeling mee te spelen dat sinds december 2003 bekend is dat klager eind december 2003 uit de e.b.i. zal wordengeplaatst. Vanaf september 2003 kan klager daarom niet meer als (extreem) vluchtgevaarlijk aangemerkt worden. De beklagcommissie heeft op 10 november 2003 over een aantal identieke klachten van een medegedetineerde anders geoordeelddan over de klachten van klager. De klachten van die medegedetineerde zijn toen gegrond verklaard. De omstandigheid dat die gedetineerde langer dan klager in de e.b.i. verbleef kan redelijkerwijs geen reden vormen om tot een anderebeslissing te komen. Door en namens klager wordt verzocht de beklagen alsnog gegrond te verklaren en aan klager een relevante tegemoetkoming toe te kennen.
Op 31 juli 2003 is klagers cel bij gelegenheid van een celinspectie geheel overhoop gehaald en in wanorde achtergelaten. Op de beddenlakens stonden schoenafdrukken, foto’s van klager slingerden door zijn cel en brieven waren nietteruggedaan in de betreffende enveloppen. De directeur heeft naar aanleiding van deze klacht aangekondigd dat hij zich in het verleden nooit zo heeft bemoeid met de wijze waarop die inspecties werden uitgevoerd. Ter zitting van debeklagcommissie heeft de directeur aangekondigd daarover met het team te zullen gaan spreken. Klager is van mening dat de directeur er op toe dient te zien dat de cellen na de celinspecties niet in wanorde worden achtergelaten. Nude directeur ter zitting van de beklagcommissie heeft aangegeven daar in de toekomst aandacht aan te zullen besteden, kan worden gesteld dat hij voordien het personeel onvoldoende heeft geïnstrueerd. Gelet daarop dienen de beklagenalsnog gegrond te worden verklaard.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts heeft hij
- voorzover in het kader van het beroep van belang - nog het volgende aangevoerd.
Visitatie en fouillering zijn twee los van elkaar staande veiligheidsmaatregelen, die zowel in de wijze van uitvoering als in de wijze van toepassing totaal van elkaar verschillen. De directeur benadrukt dit omdat er omtrent debegrippen visitatie en fouillering kennelijk verwarring is ontstaan. In onderhavige beklagen zijn enkel visitaties aan de orde.
Klager is op 16 juli 2003, 1 augustus 2003 en 9 oktober 2003 gevisiteerd in het kader van een steekproefsgewijze visitatie na celinspectie. In de periode van 1 juli 2003 tot en met 31 oktober 2003 is klager op 16 juli 2003, 1augustus 2003, 12 september en 9 oktober 2003 gevisiteerd. Die visitaties geschieden steeds in het kader van een steekproef. Daarnaast is klager op 7 augustus 2003, 4 september 2003 en 17 september gevisiteerd naar aanleiding vantransport buiten de inrichting.
Klager heeft in de e.b.i. verbleven in de periode van 24 augustus 1999 tot 8 januari 2004.
Bij klager zijn bij visitaties nooit verboden voorwerpen aangetroffen. Klager behoorde tot de bijzondere categorie van e.b.i.-gedetineerden en verbleef tezamen met andere extreem vluchtgevaarlijke gedetineerden regelmatig in ruimteswaarin hij niet onder constant toezicht staat of waarin dat toezicht kan wegvallen. Aannemelijk is dat de situatie zich kan voordoen dat een gedetineerde daar een voorwerp aantreft en in zijn lichaamsholten of –openingen verbergt.Een dergelijk voorwerp kan, al dan niet na bewerking of overdracht naar een andere gedetineerde, een bedreiging vormen voor de orde en veiligheid in de inrichting. Voorts is ook aannemelijk dat het risico bestaat dat eenpersoneelslid zwicht voor de druk van een gedetineerde en als ‘lijn’ met de buitenwereld gaat functioneren. De voorzieningenrechter in ’s-Gravenhage heeft in zijn uitspraak van 7 juni 2003 aangegeven dat van de steekproefsgewijzevisitaties een afschrikkende werking kan uitgaan, hetgeen de veiligheid in de inrichting kan vergroten, in die zin dat gedetineerden minder gaan zoeken naar ‘gaten’ in het beveiligingssysteem. Gelet daarop acht de directeur hetgegeven of er na klagers plaatsing in de e.b.i. nieuwe redenen (veiligheidsgevaren) zijn gebleken voor visitatie niet relevant. Het simpele feit dat door de selectie adviescommissie e.b.i. tussen 1999 en 2003 elk half jaar opnieuwis besloten om klagers verblijf in de e.b.i. te verlengen zegt voldoende over de toen nog steeds aan de orde zijnde vluchtgevaarlijkheid en de daaraan verbonden inherente risico’s voor orde en veiligheid in de inrichting.

3. De beoordeling

3.1 De beroepscommissie zal om praktische redenen de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en de onderliggende beklagen afdoen.

3.2 Voorzover de beklagen zijn gericht tegen de beslissingen van de directeur tot het houden van celinspecties op 16 juli 2003 en 9 augustus 2003 (onderdeel b) geldt dat dergelijke celinspecties deel uit maken van de in dee.b.i.
geldende veiligheids- en controlemaatregelen. De onderhavige beslissingen zijn niet in strijd met een wettelijk voorschrift en zijn, alle belangen in aanmerking genomen, niet onredelijk of onbillijk. De beklagen zijn in zoverreongegrond.

3.3 De overige beklagen zijn gericht tegen onderzoeken aan lichaam (visiteren) op de in de klaagschriften genoemde data (onderdeel a) en tegen het bij gelegenheid van een celinspectie in wanorde brengen van klagers cel(onderdeel c). Nu het hier specifiek bepaalde gevallen betreft, zien deze klachten op de concrete toepassing van voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldende regels. Om die reden is klager ontvankelijk in dezebeklagen.

3.4 Ten aanzien van onderdeel c van het beklag geldt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat klagers cel bij gelegenheid van een celinspectie in een zodanige wanorde is gebracht dat zulks, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, zou moeten leiden tot een gegrondverklaring van het beklag. Dit onderdeel van het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

3.5 Voor de beoordeling van het beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag is het volgende wettelijke kader van belang.
Artikel 29 van de Pbw regelt onderzoek aan lichaam (verder ook visitatie) en aan kleding (verder ook fouillering) en luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
“De directeur is bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand of na afloop van bezoeken, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van deorde of de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.”
Aan artikel 29 Pbw is nader uitwerking gegeven in de huisregels van e.b.i.
Onderdeel 6.4. van de huisregels (versie 19 september 2000) luidde als volgt:
“In het belang van de orde of de veiligheid in de inrichting kunt u op elk moment aan uw lichaam en kleding worden onderzocht. U wordt in ieder geval aan uw lichaam en kleding onderzocht in de volgende gevallen:
a. bij binnenkomst en het verlaten van de EBI;
b. voorafgaand aan en na afloop van bezoek indien u bezoek heeft ontvangen in de ruimte zonder doorzichtige scheidingswand;
c. bij of direct na een speciale celinspectie;
d. na bezoek aan de medische dienst, tandarts of kapper. Voorts wordt u telkens aan uw kleding onderzocht zodra u in fysiek contact komt met het personeel of overige personen die in de inrichting werkzaamheden verrichten.”

Sinds 1 maart 2003 is hiervoor genoemd artikel 6.4 gewijzigd. Dit artikel luidt thans:
”In het belang van handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting kunt u op elk moment aan uw lichaam en kleding worden onderzocht.
U wordt in elk geval aan uw lichaam en kleding onderzocht in de volgende gevallen:
a. bij binnenkomst en het verlaten van de p.i. Vught;
b. bij plaatsing in de straf- of afzonderingscel;
c. voorafgaand aan en na afloop van bezoek indien u bezoek heeft ontvangen in de ruimte zonder doorzichtige scheidingswand;
d. steekproefsgewijs bij of direct na de wekelijkse celinspectie;
e. indien dit anderszins in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid noodzakelijk is (...).”

3.6 Voor de beoordeling van het beroep zijn bovendien de beslissingen van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 4 februari 2003 (52750/99 en 50901/99) van belang. Over de wekelijkse visitatie na celinspectie werdoverwogen (52750/99) :
The Court considers that in the situation where mr. ... was already subjected to a great number of control measures, and in the absence of convincing security needs, the practice of weekly strip-searches that was applied to mr...for a period of more than six years diminished his human dignity and must have given rise to feelings of anguish and inferiority capable of humiliating and debasing him. Accordingly, the court concludes that the combination ofroutine stripsearches with the other stringent security measures in the EBI amounted to inhuman and degrading treatment in violation of Article 3 of the Convention. There has thus been a breach of this provision.” In zaak 50901/99betrof het een periode van drie en een half jaar.
Voor het overige konden de in de e.b.i. toegepaste onderzoeken aan lichaam en kleding de toets van de verdragsrechtelijke normen doorstaan.

3.7 Na de uitspraak van het Europees Hof heeft een wijziging van de huisregels en op grond daarvan een aanpassing van het visitatiebeleid in de inrichting plaatsgevonden per 1 maart 2003. De stelselmatige wekelijkse visitatie nacelinspectie is komen te vervallen en vervangen door een steekproefsgewijze visitatie. Deze steekproefsgewijze visitatie heeft, zo weet de beroepscommissie ambtshalve, als resultaat dat de gedetineerde in beginsel gemiddeld een keerper twee weken wordt gevisiteerd.

3.8 In deze zaak gaat het om de visitaties op 16 juli 2003, 1 augustus 2003 en 9 oktober 2003.

3.9 Nu alle beklagen onder a steekproefsgewijze visitaties na 1 maart 2003 betreffen, geldt het volgende. Reeds in eerdere uitspraken heeft de beroepscommissie zich op het standpunt gesteld dat artikel 29 Pbw ruimte biedt voorsteekproefsgewijs onderzoek aan lichaam en/of kleding (S-GA 123/83, PI 1984/1; S-GA 137/85, PI 1986/1; S-GA 173/87, PI 1988/3; 02/772/GA d.d. 21augustus 2002; 02/1355/GA d.d. 31 oktober 2002). Anders dan de beslissing vanvoorzieningenrechter uit de rechtbank ‘s-Gravenhage van 7 juli 2003 (Sancties 2003, 51 m.nt. J. de Lange) ziet de beroepscommissie niet in waarom de in de huisregels gegeven invulling van de bevoegdheid van artikel 29 Pbw doorsteekproefsgewijze visitatie zonder meer onrechtmatig is, mede gelet op de speciale veiligheidseisen die gelden voor een inrichting als de e.b.i. Nu het resultaat van de steekproef is dat klager in de onderhavige periode gemiddeldniet vaker dan tweemaal per maand wordt onderworpen aan visitatie zonder bijzondere grond, kan gezegd worden dat de intensiteit van de visitaties zonder bijzondere grond daarmee in niet onbelangrijke mate is afgenomen. Hoewelaangenomen kan worden dat ook deze steekproefsgewijze visitaties met voormelde frequentie mede gelet op de overige ingrijpende veiligheidsmaatregelen zeer belastend voor klager zijn, is er geen sprake van strijd met een wettelijkvoorschrift en kan vooralsnog evenmin gezegd worden dat de beslissingen tot visitatie in dit nieuwe beleid onredelijk of onbillijk zijn. Opmerking verdient dat met name het begrip steekproef een marge voor beoordeling laat en dat inde toekomst veel afhangt van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het nieuwe beleid, nu gezegd kan worden dat een resultaat van gemiddeld twee keer per maand gezien kan worden als een grens. De slotsom is dat ook dezebeklagen ongegrond zijn.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart de beklagen ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven