Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6841/GB, 14 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6841/GB             

          

Betreft klager  Datum  14 augustus 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 30 april 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. S.A.A.P. van Hees, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers verzoek is formeel afgewezen op grond van artikel 18, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Hoewel volgens verweerder geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, is dat naar klagers mening wel het geval. Zijn eerdere verzoek tot plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) is afgewezen in verband met de getroffen coronamaatregelen.

Zowel het Openbaar Ministerie (OM) als de vrijhedencommissie (VC) hebben positief geadviseerd over klagers plaatsing in een ZBBI. Als klagers verzoek twee weken eerder was beoordeeld, was hij in een ZBBI geplaatst en had hij - als gevolg van de coronamaatregelen - met een enkelband naar huis gekund. Het valt niet te verwachten dat klager voor zijn einddatum alsnog in een ZBBI geplaatst kan worden. Klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) staat gepland op 4 september 2020. Hij heeft belang bij een goede resocialisatie. In verband met de coronamaatregelen staat dat op een laag pitje: hij ontvangt geen bezoek meer, zijn verloven zijn opgeschort en overige activiteiten vanuit de Beperkt Beveiligde Inrichting liggen stil.

Verweerder heeft op 28 april 2020 aan de raadsvrouw laten weten dat bij klagers casemanager navraag gedaan zou worden over waarom de VC wel positief heeft geadviseerd voor plaatsing in een ZBBI, maar niet voor deelname aan een PP en dat het niet de bedoeling is dat klager zonder resocialisatie in vrijheid wordt gesteld. Klager is van mening dat de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden.

 

Standpunt van verweerder

Klager ondergaat een gevangenisstraf van achttien jaar wegens moord. De einddatum van zijn detentie is 4 september 2020.

Klagers verzoek is afgewezen op grond van artikel 18, vierde lid, van de Pbw. Klager heeft eerder, op 30 december 2019, een afwijzing voor een deelname aan een PP ontvangen. Dit betekent dat de vereiste zes maanden nog niet zijn verstreken. Het positieve advies van het OM, waar klagers raadsvrouw aan refereert, betreft een advies voor plaatsing in een ZBBI en niet voor deelname aan een PP. Klagers datum voor deelname aan een (basis) PP is 7 juli 2020. Daarmee is er nog tijd voor resocialisatie.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 28 januari 2007 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van achttien jaar met aftrek, wegens moord, en een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek, voor het overtreden van de Opiumwet. Thans ondergaat hij een jaar uitstel van zijn VI. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 4 september 2020. Per 5 augustus 2020 verblijft hij in de ZBBI De Ent te Rotterdam.

Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pbw heeft een gedetineerde het recht bij de verweerder een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot overplaatsing naar een bepaalde inrichting of afdeling.

Artikel 18, vierde lid, van de Pbw houdt in dat indien het verzoekschrift is afgewezen, de gedetineerde zes maanden na die afwijzing opnieuw een dergelijk verzoekschrift kan indienen.

Uit de stukken blijkt dat klager al eerder een soortgelijk verzoek heeft ingediend en dat verweerder dat verzoek op 30 december 2019 heeft afgewezen.

Op grond van artikel 18 van de Pbw kon klager daarom eerst op 30 juni 2020 opnieuw een verzoek tot overplaatsing indienen.

Nu klager zijn verzoek op 29 april 2020 heeft ingediend en niet gebleken is dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te wijken van het uitgangspunt dat na zes maanden een nieuw verzoekschrift ingediend kan worden, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing van verweerder niet onredelijk of onbillijk is. Dat het OM alsnog positief heeft geadviseerd over klagers plaatsing in een ZBBI – waar hij inmiddels ook verblijft – maakt dat niet anders, nu voor de verschillende vormen van detentiefasering verschillende vereisten gelden die afzonderlijk getoetst dienen te worden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 14 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M. Iedema, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven