Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7241/GA, 11 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7241/GA                   

Betreft […]       Datum  11 augustus 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 11 juni 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager vindt dat hij geen medicatie nodig heeft. Daarnaast staan er veel punten in het verslag die niet juist zijn.

Standpunt van de directeur

Klager is een 24-jarige zorgwekkende zorgmijder die een zwervend bestaan leidt. Klager is opgepakt vanwege een scala aan delicten. Klager heeft bij verschillende pleeggezinnen en jeugdinstellingen verbleven. Klager is al vroeg in beeld bij de hulpverlening. Hij heeft zowel antidepressieve als antipsychotische medicatie gebruikt en zou citalopram en risperidon gebruikt hebben. Klager wil daar niets over verklaren, behalve dat hij het nu niet meer nodig heeft.

Tijdens zijn verblijf in het PPC van het JC Zaanstad wordt klager gezien als een jongeman die met niemand contact heeft, zowel niet met personeel als met medegedetineerden. Hij praat in zichzelf, schreeuwt vaak op zijn cel, vermeldt stemmen te horen maar daar geen last van te hebben en er is sprake van magisch denken. Klager komt niet alleen psychotisch, maar ook dreigend over. Hij scheldt naar het personeel, stormt weg uit gesprekken waarbij het contact geladen voelt en hij maakt een onverklaarbare, indrukwekkende beweging met zijn ogen. Hij heeft aan een psycholoog verteld dat hij moordlustige gedachten heeft. Als de psychiater met hem bespreekt dat er een indicatie is voor medicatie, wordt hij boos en zegt met zijn advocaat te willen spreken. Hij wil pertinent geen medicatie en hij stelt niet psychotisch te zijn.

Dwangmedicatie is noodzakelijk vanwege het volgende gevaar dat in relatie staat met de stoornis van klager. Klager deed eerder een suïcidepoging middels het innemen van ibuprofen en wodka. Klager zou ook bekend zijn met automutilatie. Na het kapot maken van een televisie was het een ravage van glas in zijn cel met grote ‘glaspriemen’ waarmee hij zichzelf ernstig had kunnen verwonden. Weliswaar meldde klager het zelf, maar bij het voortschrijden van een psychose is het de vraag of hij daartoe in staat blijft. De schade die klager aan de cel in zijn boosheid had aangebracht, was indrukwekkend. Er is enorme kracht nodig om het glas voor de tv in stukken op de grond te krijgen.

Klager heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en geen netwerk. Bij het persisteren van de psychose zal hij niet in staat zijn dit op te bouwen gezien hij louter solistisch optreedt en zich volledig terugtrekt. Er is tevens sprake van een zeer matige zelfzorg. Zijn cel is vies, klager doucht nauwelijks en moet worden aangespoord tot basale schoonmaak. Zijn cel en lichaamsgeur zijn onaangenaam indien niet door het personeel opgedragen wordt daar iets aan te doen. Het (nachtelijke) geschreeuw en de moordlustige uitspraken zouden angst en agressie van derden kunnen opwekken.

Uit de verklaringen van de psychiaters volgt voldoende duidelijk dat klager een ernstige psychiatrische stoornis heeft waar gevaar uit voortkomt en dat er een causaal verband bestaat tussen gevaar en stoornis. Er zijn eerder minder bezwarende middelen aangewend om het gevaar op een minder ingrijpende manier af te wenden. Zo zijn verschillende gesprekken gevoerd met verschillende therapeuten, zorg-behandel-inrichtingsmedewerkers en mentoren. Klager houdt alles af. Er is geen enkele ingang meer en daarom geen resultaat op pogingen tot contactname. Dit werkt eerder averechts waarbij de spanning bij klager zichtbaar oploopt. Antipsychotica zijn effectieve medicijnen tegen een psychotische stoornis. Als de psychose bij klager afneemt, is de verwachting dat eerdergenoemde gevaarscriteria ook zullen afnemen door vermindering van de psychotische verschijnselen. De beslissing tot a-dwangbehandeling is dan ook billijk en niet onredelijk geweest.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Bij klager wordt een psychotische fenomenologie geobserveerd, mogelijk verklaard vanuit een ontwikkelings- of psychotische stoornis, zoals ASS of schizofrenie. Er is sprake van onveilige hechting met daardoor vermoedelijk problemen in de ontwikkeling van de persoonlijkheid, alsmede van een gestoorde contactname. Klager heeft met niemand contact, praat in zichzelf en schreeuwt vaak op zijn cel. Hij vermeldt stemmen te horen en er is sprake van magisch denken. Klager komt niet alleen psychotisch, maar ook dreigend over. Hij scheldt naar het personeel, stormt weg uit gesprekken waarbij het contact geladen voelt en hij heeft aan een psycholoog verteld dat hij moordlustige gedachten heeft.

Personeelsleden geven aan dat ze klager eng en onberekenbaar vinden. Er gaat een dreiging van klager uit en hij zou in eerdere detentie personeelsleden hebben aangevallen. Klagers stemming kan plotseling omslaan. Bij klager is sprake van een zeer matige zelfzorg. Zijn cel is vies, hij doucht nauwelijks en moet worden aangespoord tot basale schoonmaak. Klager heeft zijn cel vernield, waarbij er een ravage van glas was met grote ´glaspriemen´ waarmee klager zichzelf ernstig had kunnen verwonden. Klager heeft in de nachten nadien voortdurend hard geschreeuwd op zijn cel. Klager heeft eerder een suïcidepoging gedaan.

Klager wil geen medicatie en hij wordt boos wanneer met hem wordt besproken dat er een indicatie is voor het nemen van medicatie. Met klager zijn verschillende gesprekken gevoerd, maar klager houdt alles af. Bij klager is geen enkele ingang meer en er is dan ook geen resultaat op pogingen tot contactname. Dit werkt eerder averechts waarbij de spanning zichtbaar oploopt.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychotische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 11 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven