Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/4130/STA, 6 augustus 2020, schorsing
Uitspraakdatum:06-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-20/4130/STA

Betreft : [verzoeker]   datum: 6 augustus 2020

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. B.N.R. Maenen, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder de instelling te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de instelling van 31 juli 2020, inhoudende terugplaatsing van fase 3 naar fase 1 van het vrijhedenbeleid vanwege een vechtpartij tussen verzoeker en een medepatiënt.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 4 augustus 2020 en van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde instelling van 6 augustus 2020.

1.         De standpunten

Verzoeker heeft zijn verzoek als volgt toegelicht.

De maatregel is onterecht opgelegd, omdat verzoeker niet de agressor van het incident met een medepatiënt is maar het slachtoffer. Verzoeker is uit het niets door de medepatiënt aangevallen en gewond geraakt, waarvan verzoeker aangifte heeft gedaan. Verzoeker heeft geen verschillende verklaringen afgelegd. Hij heeft openheid gegeven en gemeld dat er geen aanleiding voor het incident is geweest.

De onterechte maatregel heeft verstrekkende gevolgen voor de resocialisatie van verzoeker, omdat een gepland verlof van 19 oktober 2020 mogelijk geen doorgang zal vinden. Daarnaast mag verzoeker ook niet meer werken en verblijft hij het merendeel van de dag op zijn afdeling.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de instelling komt het volgende naar voren.

Er is geen sprake van een voor beklag vatbare beslissing. Bij de terugplaatsing in een fase van het vrijhedenbeleid worden de minimumrechten gewaarborgd zodat strikt genomen niet gesproken kan worden van schending van enig recht. Verwezen wordt naar RSJ 2 juni 2016, 16/0248/TA.

Voor het geval de voorzitter meent dat verzoeker wel in het verzoek kan worden ontvangen, wordt verzocht het verzoek af te wijzen. Op 27 juli 2020 heeft een fysieke confrontatie tussen verzoeker en een medepatiënt plaatsgevonden waarbij verzoeker fysiek letsel heeft opgelopen. Beiden hebben hierover tegenstrijdige verklaringen afgelegd en verzoeker heeft zijn verklaring in de afgelopen week meerdere keren gewijzigd. De wisselende verklaringen van verzoeker maken zijn verhaal minder geloofwaardig. De medepatiënt heeft een consistent verhaal. Verzoeker zou hem tevergeefs contrabande hebben aangeboden waardoor verzoeker hem zou hebben bedreigd, verzoeker een slaande beweging heeft gemaakt en de medepatiënt zichzelf heeft verdedigd waarbij verzoeker gewond is geraakt. Personeel heeft niets gezien en medepatiënten hebben mogelijk iets gezien maar de aanleiding niet meegekregen. Het blijft daarom onduidelijk wat zich precies heeft voorgedaan. Beiden zijn teruggeplaatst naar fase 1 van het vrijhedenbeleid. De medepatiënt is tijdelijk naar een andere unit geplaatst. Een gesprek tussen beiden heeft nog niet plaatsgehad omdat verzoeker dat weigert.

De terugplaatsing van fase 3 naar fase 1 is conform het vrijhedenbeleid en passend, omdat een patiënt in fase 2 en 3 geen incidenten of ruis dient te veroorzaken en daarvoor actief verantwoording dient te nemen. Verzoeker blijft een slachtofferrol aannemen en legt de schuld geheel bij de medepatiënt neer. Het niet met de medepatiënt in gesprek willen gaan past niet bij gedrag dat in fase 3 wordt verwacht.

2.         De beoordeling

De voorzitter stelt vast dat verzoeker in fase 3 van het vrijhedenbeleid verbleef en dat hij zich op grond daarvan onbegeleid door de instelling mocht begeven. Verder stelt de voorzitter vast dat verzoeker door de terugplaatsing naar fase 1 zich alleen nog begeleid door de instelling mag bewegen. In RSJ 2 juni 2016, 16/0248/TA heeft de beroepscommissie overwogen dat van voor beklag vatbaar afdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 Bvt kan worden gesproken als de terugplaatsing volgens het vrijhedenbeleid een beperking van eerder genoten ruimere bewegingsvrijheid in de instelling inhoudt en dit niet in het verplegings- en behandelingsplan is opgenomen.

Nu door het hoofd van de instelling niet is aangegeven dat de beperking in verzoekers interne bewegingsvrijheid op 31 juli 2020 in verzoekers verpleging- en behandelingsplan is opgenomen, is de bestreden beslissing naar het voorlopig oordeel van de voorzitter aan te merken als een beslissing van het hoofd van de instelling waartegen op grond van artikel 56 Bvt beklag openstaat.

De voorzitter overweegt dat tegen een beslissing tot beperking van de bewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 33 Bvt beklag openstaat nadat de bedoelde beperking een week heeft geduurd, waarbij de dag van oplegging niet mag worden meegerekend. Nu de beperking op dit moment niet langer dan een week heeft geduurd, kan verzoeker (nog) niet worden ontvangen in zijn verzoek.

In het geval het afdelingsarrest wel langer dan zeven dagen zou duren, zou de voorzitter het verzoek hebben afgewezen op de grond dat in het licht van de inlichtingen van het hoofd van de instelling de bestreden beslissing niet zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de instelling.

3.         De uitspraak

De voorzitter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek.

Aldus gegeven door mr. R.M. Maanicus, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 6 augustus 2020.

secretaris                                            voorzitter

Naar boven